ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0260 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2010/35 2010/36

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0260
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s):
  • 2010/35
  • 2010/36
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts schendt vertrouwen paardenhouder - college onbevoegd.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de inhoud van het klaagschrift. De zaak is op 18 maart 2010 in raadkamer besproken. Daarbij is besloten de zaak zonder verder onderzoek en zonder het horen van beklaagden schriftelijk af te doen.

2. DE KLACHT

2.1. De klacht houdt in dat beklaagden het vertrouwen van klager hebben geschaad en hun geheimhoudingsplicht hebben geschonden, doordat zij vertrouwelijke informatie aan de Algemene Inspectiedienst (hierna: de AID) hebben verstrekt.

2.2. Ter toelichting op de klacht heeft klager gesteld dat hij op 9 december 2009 van de AID na een inspectie op zijn bedrijf de opdracht kreeg om een van zijn paarden, een merrie die in de wei liep, vermagerd was en haar veulen had verworpen, door een dierenarts te laten onderzoeken en naar binnen te halen. Klager heeft daartoe drs. Y (beklaagde sub 1) benaderd, die het paard om hem moverende redenen echter niet heeft onderzocht en heeft geadviseerd het dier buiten te laten lopen. Klager stelt dat hij met drs. Y had afgesproken dat deze de AID zou melden dat het paard overeenkomstig de opdracht was onderzocht, maar dat deze dierenarts die afspraak vervolgens heeft geschonden door tegenover de AID toe te geven dat er geen onderzoek had plaatsgevonden, waarna het betreffende paard, tezamen met nog een ander paard, in beslag is genomen.

2.3. Ten aanzien van drs. Z (beklaagde sub 2) heeft klager gesteld dat met hem de afspraak was gemaakt dat hij zou bemiddelen met de AID. Klager stelt dat hij aan drs. Z in vertrouwen heeft verteld dat de AID bij hun inspectie één hok met paarden op het bedrijf niet had gezien en dat hij dit graag zo zou willen houden, maar dat deze dierenarts dit toch aan de ambtenaren van de AID heeft doorgegeven.

3. DE BEOORDELING

3.1. Uit de redactie van en de memorie van toelichting bij artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde (WUD) vloeit voort dat het college uitsluitend bevoegd is te oordelen over klachten die betrekking hebben op het diergeneeskundig handelen van een dierenarts, waardoor voor de dier- of volksgezondheid schade kan ontstaan.  

3.2. Dit uitgangspunt in aanmerking genomen kunnen de gedragingen die beklaagden worden verweten (het schenden van vertrouwen en het verbreken van hun ‘zwijgplicht’) naar het oordeel van het college niet als diergeneeskundige handelingen in de zin van artikel 14 van de WUD worden aangemerkt en vallen deze buiten de jurisdictie van het college en de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht. Overigens is in de WUD geen beroepsgeheim of geheimhoudingsplicht voor dierenartsen opgenomen. De conclusie is dus dat de klachten niet in behandeling kunnen worden genomen. Een afschrift van deze beslissing zal tevens aan de betreffende beklaagden worden toegezonden.

4. DE BESLISSING

Het College:

verklaart zich onbevoegd om van de klacht kennis te nemen althans daarop te beslissen.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen