ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0258 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/47

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0258
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 2009/47
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen:
  • Gegrond met boete
  • Gegrond met schorsing
Inhoudsindicatie: Dierenarts gaat opnieuw in de fout bij verstrekking gekanaliseerde diergeneesmiddelen.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De zaak is mondeling behandeld op 18 maart 2010. Als gemachtigde van de klachtambtenaar was aanwezig mr. Y, die aan de hand van een pleitnota het standpunt van de klachtambtenaar nader heeft toegelicht. Beklaagde is eveneens verschenen. 

2. DE KLACHT

2.1. Beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van de verstrekking van gekanaliseerde diergeneesmiddelen in strijd met de wettelijke regelgeving heeft gehandeld en ook in administratief opzicht niet heeft voldaan aan de geldende wettelijke voorschriften.

2.2. De klachtambtenaar heeft gevorderd beklaagde een geldboete op te leggen van € 2.500,=. Daarnaast is gevorderd de aan beklaagde bij eerdere uitspraak van 13 oktober 2005 (zaaknummer 2004/114) opgelegde voorwaardelijke schorsing van drie maanden om te zetten in een onvoorwaardelijke schorsing. 

3. DE FEITEN

3.1. In juni 2008 heeft de Algemene inspectiedienst (hierna: de AID) bij een groothandel in diergeneesmiddelen een onderzoek uitgevoerd in het kader van de naleving van de Diergeneesmiddelenwet en aanverwante regelgeving.

3.2. Bij dat onderzoek zijn onder meer lijsten met factuurnummers van contante verkopen en daaraan gekoppelde afnemers beoordeeld. Daaruit is gebleken dat beklaagde in de periode gelegen tussen 3 maart 2006 en 1 december 2007 de volgende gekanaliseerde diergeneesmiddelen bij de betreffende groothandel heeft gekocht:

5256 spuitbussen van het voor honden en katten geregistreerde UDA-gekanaliseerde diergeneesmiddel Oxytetracycline Spray ‘Bleu’ reg NL 4839;

221 eenheden van het voor schapen geregistreerde UDD-gekanaliseerde diergeneesmiddel Footvax, Reg NL 5089;.

Daarnaast kocht beklaagde bij de betreffende groothandel nog 8 flacons á 250 ml Oxytetracycline 10%, 12 flacons á 100 ml Penstrep en 15 flacons á 25 dosis Covexin.

3.3. Beklaagde heeft op 25 juni 2008 tegenover de AID verklaard dat de ingekochte middelen Oxytetracycline Spray en Footvax zijn geleverd aan een (met naam genoemde) schapenhouder, zonder verstrekking van verkoopfacturen.

3.4. Op 4 maart 2009 heeft de schapenhouder in kwestie tegenover de AID verklaard dat beklaagde als zijn vaste dierenarts af en toe op zijn bedrijf kwam. Hij heeft tevens verklaard dat hij wel eens contant en zonder facturen medicijnen van beklaagde kocht, maar dat hij van beklaagde geen Oxytetracycline Spray of Footvax heeft afgenomen.

3.5. De AID heeft naar aanleiding van haar bevindingen rapport uitgebracht aan de klachtambtenaar, die daarop de onderhavige procedure in gang heeft gezet.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde in strijd heeft gehandeld met hetgeen van hem als diergeneeskundige mocht worden verwacht, waardoor voor de gezondheidszorg voor dieren schade heeft kunnen ontstaan.

5.2. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat hij zijn diergeneeskundige activiteiten inmiddels heeft gestaakt. Voor zover dit echter al juist zou zijn, kan en dient de klacht ingevolge artikel 29 lid 4 van de WUD toch in behandeling te worden genomen, nu de klachtambtenaar zich op het standpunt heeft gesteld dat alsdan het algemeen belang vordert dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet, waarbij als motivering is gegeven dat het in deze zaak om overtreding van regels rondom de afgifte van gekanaliseerde diergeneesmiddelen gaat.

5.3. Van belang is voorts dat de wetgever ten aanzien van bepaalde diergeneesmiddelen heeft bepaald dat deze slechts met tussenkomst van een dierenarts aan derden mogen worden verstrekt, omdat ze gevaarlijk kunnen zijn voor de gezondheid van mens en dier dan wel schade aan het milieu kunnen toebrengen. Tot deze zogeheten gekanaliseerde diergeneesmiddelen behoren de categorieën URA (uitsluitend op recept af te geven) UDA (uitsluitend door de dierenarts af te geven aan houders van dieren) en UDD (uitsluitend door een dierenarts toe te dienen). Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar hoofdstuk IV van de Diergeneesmiddelenwet en hoofdstuk IV van de Regeling Diergeneesmiddelen. 

5.4. Beklaagde heeft erkend de onder rov. 3.2 vermelde UDA- en UDD-diergeneesmiddelen te hebben ingekocht. Wat er vervolgens met deze diergeneesmiddelen is gebeurd is volstrekt ongewis, nu beklaagde daarvan geen administratie bijhield en dus niet kan worden achterhaald welk middel aan welke veehouder, in welke dosering, voor welke dieren en voor hoelang is voorgeschreven, wanneer het werd achtergelaten of toegepast en de eventuele wachttermijn. Beklaagde heeft weliswaar gesteld dat de middelen zijn geleverd aan een schapenhouder, echter laatstgenoemde heeft dit tegengesproken. Overigens zou er dan in relatief korte tijd wel erg grote hoeveelheden diergeneesmiddelen aan één veehouder zijn geleverd. Wat daar ook van zij, een en ander doet niets af aan de conclusie dat beklaagde in administratief opzicht niet heeft voldaan aan de geldende voorschriften, zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk VIII van de Regeling Diergeneesmiddelen.

5.5. Het college stelt verder vast dat op geen enkele wijze middels bescheiden (bijvoorbeeld logboeken) is aangetoond dat beklaagde de dieren waarvoor de diergeneesmiddelen bestemd waren heeft onderzocht en of de UDD-middelen door hemzelf of een andere dierenarts zijn toegepast, zoals wettelijk is voorgeschreven. Door het heimelijke karakter van de activiteiten van beklaagde wordt het de bevoegde instanties onmogelijk gemaakt een deugdelijke controle uit te oefenen op de naleving van de Diergeneesmiddelwet en aanverwante regelgeving. Dit levert naar inmiddels vaste jurisprudentie van het college een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp op. Door de handelwijze van beklaagde wordt het risico geschapen dat er schade voor de gezondheidszorg voor dieren kan ontstaan.

5.6. In aanmerking genomen de aard en de ernst van de gedragingen -het overtreden van de wet- kan het college zich vinden in de door de klachtambtenaar gevorderde boete van

€ 2.500,=. Het college acht in de onderhavige zaak termen aanwezig om daarop in zijn geheel in mindering te brengen de justitiële transactie die door beklaagde terzake van dezelfde feiten reeds is voldaan. Na de zitting heeft beklaagde nog stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hem te dier zake namens het Openbaar Ministerie een transactievoorstel van € 2.200,= is gedaan en dat dit bedrag ook door hem is betaald.

5.7. Daarnaast moet worden vastgesteld dat aan beklaagde door het college voor soortgelijke gedragingen eerder bij uitspraak van 13 oktober 2005 (zaaknummer 2004/114) een voorwaardelijke schorsing van drie maanden is opgelegd met een proeftijd van drie jaar. Nu in de onderhavige procedure vast is komen staan dat beklaagde zich binnen de proeftijd opnieuw aan gelijksoortige feiten schuldig heeft gemaakt, is er voldoende grond om de eerder opgelegde voorwaardelijke schorsing thans daadwerkelijk ten uitvoer te leggen.

5.8. Het college heeft na ampel beraad voorts besloten om beklaagde opnieuw voorwaardelijk te schorsen als na te melden. Beklaagde heeft weliswaar gesteld dat gelet op zijn leeftijd (geboren 14 september 1931) en gezondheid niet voor herhaling hoeft te worden gevreesd, echter ten tijde van de vorige veroordeling in 2005 was beklaagde ook reeds 74 jaar oud. Ten aanzien van de gestelde verslechterde gezondheidssituatie zijn geen verifieerbare gegevens in het geding gebracht en heeft beklaagde in ieder geval ter zitting niet de indruk achtergelaten dat zijn gezondheid aan een eventueel recidiveren in de weg zou staan. Uit ambtshalve verricht onderzoek is tenslotte gebleken dat beklaagde nog immer als diergeneeskundige staat ingeschreven. Al deze omstandigheden in aanmerking genomen acht het college een hernieuwde voorwaardelijke schorsing op zijn plaats.

5.9. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 300, = overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub c van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990;

schorst beklaagde onvoorwaardelijk in zijn bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen voor een periode van drie maanden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub e van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zulks met ingang van de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden;

schorst beklaagde daarnaast voorwaardelijk in de bevoegdheid om de diergeneeskunde uit te oefenen voor een periode van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16 lid 1 sub e van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990, zulks met ingang van de dag waarop de hiervoor vermelde onvoorwaardelijke schorsing is geëindigd.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen