ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0257 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/27

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0257
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 2009/27
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Paraveterinair i.c. verantwoordelijk voor uitvoeren gebitsreiniging.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 maart 2010, gelijktijdig met de behandeling in twee andere klachtzaken die met de onderhavige zaak verband houden (zaaknrs. 2009/13 en 2009/26). Klaagster en haar echtgenoot zijn ter zitting verschenen. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Z

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt nalatig of onzorgvuldig handelen verweten bij het uitvoeren van de gebitsbehandeling van de hond.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een dwergdashond met de naam XXXX. Op 29 september 2008 heeft klaagster de hond, tezamen met haar andere dwergdashond (YYY), naar de dierenartsenpraktijk waar beklaagde als paraveterinair werkt gebracht voor een gebitsreiniging.

3.2. De hond is door een van de dierenartsen pre-anesthetisch onderzocht en onder narcose gebracht, waarbij beklaagde heeft geassisteerd. Een van de dierenartsassistentes heeft hierna het gebit van de hond gereinigd (tandsteen verwijderen en polijsten).

3.3. Na de behandeling, die rond het middaguur plaatsvond, is de hond in een uitslaapruimte gelegd. Klaagster is omstreeks 15:30 uur naar de praktijk gekomen om haar honden op te halen en door beklaagde te woord gestaan. Op verzoek van klaagster en na overleg heeft de aanwezige dierenarts (drs. V) besloten XXXX nog enige uren ter observatie op de praktijk te houden, omdat de hond nog niet goed wakker en een rochelend geluid voortbracht. De hond is onderzocht en er is intramusculair Antisedan toegediend om hem beter uit de narcose te laten komen.

3.4. Omstreeks 17:15 uur is klaagster op de praktijk teruggekomen. Er heeft opnieuw een klinisch onderzoek plaatsgevonden (dit keer door de dierenartsen drs. Y en drs. U). Na toediening van Fusoral is de hond alsnog met klaagster mee naar huis gegaan.

3.5. Enige uren later, omstreeks 19:00 uur, is klaagster op de praktijk terug gekomen, omdat de hond nog steeds rochelde en benauwd was. Een van de dierenartsen (drs. Y) heeft een thoraxfoto gemaakt, maar daarop geen afwijkingen aan de longen of het hart kunnen ontdekken. De hond heeft middels een injectie Dexadreson toegediend gekregen en is hierna met klaagster mee naar huis gegaan;

3.6. In de ochtend van 30 september 2008 heeft klaagster de praktijk opnieuw geconsulteerd, omdat de hond moeilijk kon slikken en steeds water terug gaf. De bij dit consult betrokken dierenarts (drs. T) heeft vastgesteld dat de hond een te frequente ademhaling en bleke slijmvliezen had, slijm ophoestte en dat er vocht uit zijn neus kwam. Er is een (tweede) thoraxfoto gemaakt, aan de hand waarvan is vastgesteld dat er sprake was van een megaoesophagus met aspiratiepneunomie. De hond is aan een intraveneus infuus gelegd, er is antibiotica toegediend en er is een specialist van het universiteitskliniek in Utrecht geraadpleegd, die heeft geadviseerd een afwachtend beleid te voeren, met toediening van antibiotica en het laten eten en drinken van hoogte. In de avond van 30 september 2008 is de hond (door dierenarts drs. W) aan klaagster mee naar huis gegeven.

3.7. Op 1 oktober 2008, heeft klaagster zich in de ochtend opnieuw op de praktijk gemeld. De hond kon vanwege slikproblemen niet eten en drinken. In verband met toenemende benauwdheid heeft doorverwijzing plaatsgevonden naar de universiteitskliniek in Utrecht, waar de hond verschillende onderzoeken heeft ondergaan. Ondanks toediening van zuurstof en antibiotica verslechterde zijn conditie en is de hond op 4 oktober 2008 geëuthanaseerd. Omdat geen sectie is verricht is de precieze oorzaak van het overlijden van de hond en het ontstaan van de megaoesophagus niet komen vast te staan.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ingevolge artikel 15 van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunde kan ook aan een dierenartsassistent die paraveterinair is en die tekort schiet in de uitoefening van zijn of haar beroep door het college naar aanleiding van een tegen hem of haar ingediende klacht een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

5.2. Het college heeft de onderhavige klacht aldus begrepen dat beklaagde wordt verweten dat zij in haar hoedanigheid van paraveterinair de gebitsbehandeling bij de hond niet juist heeft uitgevoerd. Beklaagde heeft in dat kader echter reeds in een vroeg stadium van de procedure gesteld en nadien herhaald dat niet zij maar een van de andere paraveterinairen de gebitsreiniging heeft verricht. Beklaagde heeft voorts gesteld dat zij alleen op 29 september 2009, de dag waarop de behandeling plaatsvond, dienst heeft gehad en dat zij in de daarop volgende dagen niet bij de verdere onderzoeken en behandelingen betrokken is geweest.

5.3. Bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel gaat het college er vanuit dat, zoals beklaagde heeft gesteld, een andere bij de praktijk werkzame paraveterinair het gebit van de hond heeft gereinigd en dat zij, beklaagde, alleen op de dag van de operatie, 29 september 2008, dienst heeft gehad. Het college stelt vast dat het verweer van beklaagde klaagster geen aanleiding heeft gegeven de klacht tot een andere paraveterinair te richten. Gelet op het voorgaande en nu beklaagde tuchtrechtelijk slechts op eigen handelingen waarvoor zij zelf verantwoording draagt kan worden aangesproken, zal klaagster in deze zaak niet ontvankelijk worden verklaard.

5.4. Ten overvloede overweegt het college het volgende. Voor zover uit het klaagschrift zou moeten worden begrepen dat beklaagde behalve ten aanzien van de gebitsreiniging nog andere verwijten worden gemaakt, heeft beklaagde ter zitting nog heeft verklaard dat zij bij de anesthesie slechts heeft geassisteerd en ook bij de nazorg niet zelfstandig maar uitsluitend in overleg met en onder verantwoordelijkheid van een dierenarts heeft gehandeld. Het college verwijst in dat verband voorts nog naar de uitspraken, eveneens heden gedaan, in de klachtzaken (met de nummers 2009/13 en 2009/26) tussen klaagster en twee dierenartsen van de praktijk die bij deze kwestie betrokken zijn geweest. Daarin heeft het college geconcludeerd dat niet is gebleken dat bij de anesthesie, de gebitsbehandeling als zodanig of ten aanzien van de nazorg veterinair onjuist of onzorgvuldig is gehandeld.  

5.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A. van Erp, drs. J.Hilvering, beiden dierenarts, mevr. C.A.C.A. Hoevenaars-Bakx, mevr. M.M.G. van Bentem-Meester, beiden paraveterinair, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen