ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0256 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/26

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0256
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 2009/26
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Controle gebitsreiniging goed uitgevoerd?

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2010 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in twee andere klachtzaken die met de onderhavige zaak verband houden (zaaknrs. 2009/13 en 2009/27). Klaagster en haar echtgenoot zijn ter zitting verschenen. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde veterinair onjuist althans nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de behandeling van en de nazorg aan de hond van klaagster.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een dwergdashond met de naam XXXX. Op 29 september 2008 heeft klaagster de hond, tezamen met haar andere dwergdashond (YYY), naar de dierenartsenpraktijk waar beklaagde werkt gebracht voor een gebitsreiniging.

3.2. De hond is door een collega van beklaagde (drs. Y) pre-anesthetisch onderzocht en onder narcose gebracht. Een van de dierenartsassistentes heeft hierna het gebit van de hond gereinigd (tandsteen verwijderen en polijsten). De gebitsreiniging heeft op aanwijzing en onder controle van voornoemde collega plaatsgevonden, die halverwege de behandeling echter weg werd geroepen, waarna de controle door beklaagde is overgenomen.

3.3. Na de behandeling, die rond het middaguur plaatsvond, is de hond in een uitslaapruimte gelegd. Klaagster is omstreeks 15:30 uur naar de praktijk gekomen om haar honden op te halen. Op verzoek van klaagster en na overleg heeft de aanwezige dierenarts (drs. V) is besloten XXXX nog enige uren ter observatie op de praktijk te houden, omdat de hond nog niet goed wakker was en een rochelend geluid voortbracht. De hond is onderzocht en er is intramusculair Antisedan toegediend om hem beter uit de narcose te laten komen.

3.4. Omstreeks 17:15 uur is klaagster op de praktijk teruggekomen. Er heeft opnieuw onderzoek plaatsgevonden, dit keer door drs. Y (tezamen met een collega, drs. U). Na toediening van Fusoral is de hond alsnog met klaagster mee naar huis gegaan.

3.5. Enige uren later, omstreeks 19:00 uur, is klaagster op de praktijk terug gekomen, omdat de hond nog steeds rochelde en benauwd was. Drs. Y heeft een röntgenfoto van de thorax gemaakt, maar daarop geen afwijkingen aan de longen of het hart kunnen ontdekken. De hond heeft middels een injectie Dexadreson toegediend gekregen en is hierna met klaagster mee naar huis gegeven.

3.6. In de ochtend van 30 september 2008 heeft klaagster de praktijk opnieuw geconsulteerd, omdat de hond moeilijk kon slikken en steeds water terug gaf. De bij dit consult betrokken dierenarts (drs. T) heeft vastgesteld dat de hond een te frequente ademhaling en bleke slijmvliezen had, slijm ophoestte en dat er vocht uit zijn neus kwam. Er is een (tweede) thoraxfoto gemaakt, aan de hand waarvan is vastgesteld dat er sprake was van een megaoesophagus met aspiratiepneunomie. Zij heeft tevens geconstateerd dat de megaoesophagus ook reeds op de eerder door drs. Y gemaakte röntgenfoto zichtbaar was. De hond is aan een infuus gelegd, er is antibiotica toegediend en er is een specialist van het universiteitskliniek in Utrecht geraadpleegd, die heeft geadviseerd een afwachtend beleid te voeren. In de middag van 30 september 2008 is de behandeling van de hond overgedragen aan beklaagde. Zij heeft in de avond aan klaagster uitleg gegeven over de röntgenfoto’s en de gezondheidssituatie van de hond. Hierna is de hond met klaagster mee naar huis gegaan, waarbij het medicijn clavubactin in tabletvorm is meegegeven om de antibioticakuur thuis voort te zetten.

3.7. Op 1 oktober 2008, heeft klaagster zich in de ochtend opnieuw op de praktijk gemeld. De hond kon vanwege slikproblemen niet eten en drinken. In verband met toenemende benauwdheid heeft doorverwijzing plaatsgevonden naar de universiteitskliniek in Utrecht, waar de hond verschillende onderzoeken heeft ondergaan. Ondanks toediening van zuurstof en antibiotica verslechterde zijn conditie en is de hond op 4 oktober 2008 geëuthanaseerd. Omdat geen sectie is verricht is de precieze oorzaak van het overlijden van de hond en het ontstaan van de megaoesophagus niet komen vast te staan.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts alleen kan worden aangesproken op eigen handelingen althans op handelingen die onder zijn of haar verantwoordelijkheid zijn uitgevoerd en die hem of haar als eigen gedragingen kunnen worden toegerekend. In casu is gebleken dat beklaagde op 29 september 2008 (deels) bij de controle op de gebitsbehandeling betrokken is geweest en dat zij op 30 september 2008 de dienst van een collega dierenarts heeft overgenomen en de hond in de avond aan klaagster mee naar huis heeft gegeven. Dit betekent dat alleen ten aanzien van die handelingen door het college dient te worden beoordeeld of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3. Ten aanzien van de gebitsbehandeling als zodanig heeft klaagster weliswaar gesuggereerd dat daarbij fouten zijn gemaakt, maar dit betreft feitelijk niet meer dan een vermoeden dat niet is onderbouwd. De controle op de gebitsreiniging is halverwege de behandeling door beklaagde overgenomen van een collega dierenarts (drs. Y), die plotseling naar huis werd geroepen, maar die nog wel een eerste controle heeft uitgevoerd, waaruit niets verontrustends naar voren is gekomen. Beklaagde stelt dat er tijdens de verdere behandeling geen noodzaak was om haar hulp te roepen en dat zij de eindinspectie heeft uitgevoerd en daarbij geen bijzonderheden (zoals losse elementen of glazuurbeschadigingen) heeft geconstateerd. Gelet hierop en bij gebreke van aanvullend bewijs moet dit betreffende klachtonderdeel worden afgewezen.

5.4. De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of beklaagde verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij de hond op dinsdag 30 september 2008 in de avond aan klaagster mee naar huis heeft gegeven. Hieromtrent overweegt het college het volgende.

5.5. Vast staat dat beklaagde op dat moment wist dat er sprake was van een megaoesophagus met verslikpneumonie, hetgeen door haar collega eerder op de dag middels een röntgenfoto was vastgesteld. Beklaagde heeft in de avond aan klaagster de röntgenfoto’s laten zien en aan de hand van een tekening de gezondheidstoestand van de hond duidelijk gemaakt. Het college acht overigens niet verwijtbaar dat de hond die nacht niet op praktijk kon overblijven, aangezien niet van iedere dierenartsenpraktijk mag worden verwacht over een 24-uursopvang te beschikken. Overigens was er in casu naar het oordeel van het college ook geen dwingende reden de hond door te sturen naar een kliniek die wel die faciliteiten kon bieden. Nu is gebleken dat beklaagde bij het mee naar huis geven van de hond een controleafspraak voor de volgende ochtend heeft ingepland bij haar collega (dierenarts drs. T), diende door haar te worden ingeschat of de hond stabiel genoeg was om thuis de nacht door te komen.

5.6. In dat verband heeft beklaagde ter zitting verklaard dat de hond weliswaar rochelde maar stabiel was, een goede polsslag en geen koorts had, dat er geen sprake was van dehydratatie en dat de hond ook bij haar collega van wie zij de dienst die dag overnam stabiel was geweest. Beklaagde heeft beklaagde erop gewezen dat er die dag overleg had plaatsgevonden met een specialist van de universiteitskliniek in Utrecht, die aangaf dat het waarschijnlijk een zeldzaam voorkomende neurotoxische vorm van megaoesophagus betrof en die heeft geadviseerd een afwachtende beleid te voeren, met toediening van antibiotica en het laten eten en drinken van hoogte. Ook had de hond vrijwel de gehele dag aan een infuus met vocht gelegen en heeft beklaagde klaagster geadviseerd om bij verslechtering van de situatie in de avond of nacht contact op te nemen met de dienstdoende dierenartsenpraktijk, die door haar, beklaagde, persoonlijk en vooraf telefonisch is ingelicht omtrent de gesteldheid van de hond. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is het college van oordeel dat beklaagde voldoende zorgvuldig te werk is gegaan en is er geen sprake van veterinair onverantwoord handelen. Overigens heeft beklaagde ten aanzien van het verwijt van klaagster dat er antibiotica in tabletvorm is meegegeven terwijl de hond niet kon slikken gesteld dat niet zij maar haar collega, drs. T, de betreffende tabletten heeft voorgeschreven en verantwoord heeft geacht.

5.7. Ten overvloede wijst het college erop dat er bij onderzoeken op de universiteitskliniek ook aanwijzingen zijn gevonden voor aanvullende, complexe (meer chronische) problematiek (hypochloremie, hyponatriemie, lage eiwitfracties en glucosurie) waarvoor geen goede verklaring is gevonden en dat niet kan worden uitgesloten dat een combinatie van factoren de megaoesophagus heeft veroorzaakt. Vanuit de universiteitskliniek is voorts aangegeven dat een bepaald percentage honden met megaoesophagus niet goed herstelt en zich blijft verslikken, waardoor er herhaald een aspiratiepneunomie kan ontstaan.

5.8. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde ten aanzien van de hond van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen