ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0255 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/13

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0255
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 2009/13
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Problemen na narcose - megaoesophagus gemist.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2010 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in twee andere klachtzaken die met de onderhavige zaak verband houden (zaaknrs 2009/26 en 2009/27). Klaagster en haar echtgenoot zijn ter zitting verschenen. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Z

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde ten aanzien van de hond van klaagster nalatig heeft gehandeld terzake van het onderzoek, de behandeling en de verleende nazorg.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een dwergdashond met de naam XXXX. Op 29 september 2008 heeft klaagster de hond, tezamen met haar andere dwergdashond (YYY), naar de dierenartsenpraktijk van beklaagde gebracht voor een gebitsreiniging.

3.2. De hond is door beklaagde pre-anesthetisch onderzocht en onder narcose gebracht. Een van de dierenartsassistentes heeft hierna het gebit van de hond gereinigd (tandsteen verwijderen en polijsten). De gebitsreiniging heeft op aanwijzing en onder controle van beklaagde plaatsgevonden, die halverwege de behandeling echter plotseling weg werd geroepen, waarna de controle door een collega dierenarts (drs. W) is overgenomen.

3.3. Na de behandeling, die rond het middaguur plaatsvond, is de hond in een uitslaapruimte gelegd. Klaagster is omstreeks 15:30 uur naar de praktijk gekomen om haar honden op te halen. Op verzoek van klaagster en na overleg heeft de aanwezige dierenarts (drs. V) is besloten XXXX nog enige uren ter observatie op de praktijk te houden, omdat de hond nog niet goed wakker was en een rochelend geluid voortbracht. De hond is onderzocht en er is intramusculair Antisedan toegediend om hem beter uit de narcose te laten komen.

3.4. Omstreeks 17:15 uur is klaagster op de praktijk teruggekomen. Er heeft opnieuw een klinisch onderzoek plaatsgevonden, dit keer door beklaagde (tezamen met een collega, drs. U). Na toediening van Fusoral is de hond alsnog met klaagster mee naar huis gegaan.

3.5. Enige uren later, omstreeks 19:00 uur, is klaagster op de praktijk terug gekomen, omdat de hond nog steeds rochelde en benauwd was. Beklaagde heeft een thoraxfoto gemaakt, maar daarop geen afwijkingen aan de longen of het hart kunnen ontdekken. De hond heeft middels een injectie Dexadreson toegediend gekregen en is hierna met klaagster mee naar huis gegeven.

3.6. In de ochtend van 30 september 2008 heeft klaagster de praktijk opnieuw geconsulteerd, omdat de hond moeilijk kon slikken en steeds water terug gaf. De bij dit consult betrokken dierenarts (drs. T) heeft vastgesteld dat de hond een te frequente ademhaling en bleke slijmvliezen had, slijm ophoestte en dat er vocht uit zijn neus kwam. Er is een (tweede) röntgenfoto van de thorax gemaakt, aan de hand waarvan is vastgesteld dat er sprake was van een megaoesophagus met aspiratiepneunomie. Zij heeft tevens geconstateerd dat de megaoesophagus ook reeds op de eerder door beklaagde gemaakte thoraxfoto zichtbaar was. De hond is aan een infuus gelegd, er is antibiotica toegediend en er is een specialist van het universiteitskliniek in Utrecht geraadpleegd, die heeft geadviseerd een afwachtend beleid te voeren. In de avond van 30 september 2008 is de hond (door dierenarts drs. W) aan klaagster mee naar huis gegeven.

3.7. Op 1 oktober 2008, heeft klaagster zich in de ochtend opnieuw op de praktijk gemeld. De hond kon vanwege slikproblemen niet eten en drinken. In verband met toenemende benauwdheid heeft doorverwijzing plaatsgevonden naar de universiteitskliniek in Utrecht, waar de hond verschillende onderzoeken heeft ondergaan. Ondanks toediening van zuurstof en antibiotica verslechterde zijn conditie en is de hond op 4 oktober 2008 geëuthanaseerd. Omdat geen sectie is verricht is de precieze oorzaak van het overlijden van de hond en het ontstaan van de megaoesophagus niet komen vast te staan.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op haar verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp werd ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht een dierenarts alleen kan worden aangesproken op eigen handelingen althans op handelingen die onder zijn of haar verantwoordelijkheid zijn uitgevoerd en die hem of haar als eigen gedragingen kunnen worden toegerekend. Nu beklaagde alleen op de dag van de gebitsbehandeling bij de onderzoeken en behandelingen betrokken is geweest, ligt aan het college in deze zaak alleen het diergeneeskundig handelen van beklaagde op die dag, 29 september 2008, ter beoordeling voor.

5.3. Het college heeft in het dossier geen concrete aanwijzingen gevonden die erop zouden kunnen duiden dat beklaagde bij het pre-anesthetisch onderzoek, de toediening van de narcose of ten aanzien van de controle op de gebitsbehandeling veterinair onjuist heeft gehandeld. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat zij voorafgaande aan de behandeling de longen en het hart heeft beluisterd en het gewicht en de slijmvliezen heeft gecontroleerd en dat uit haar onderzoek geen contra-indicaties voor de narcose naar voren zijn gekomen. Het college acht niet verwijtbaar dat de hond voorafgaande aan de toediening van de narcose een muilkorfje is omgedaan en dat beklaagde daaraan de voorkeur gaf boven de toediening van een kalmeringsmiddel. De hond was kennelijk gestresst en beklaagde heeft gesteld dat het muilkorfje vrijwel direct de weerstand bij de hond wegnam en tot kalmering heeft geleid. Ook ten aanzien van de toediening van de narcose zijn het college geen bijzonderheden of afwijkende hoeveelheden gebleken. Er is een braunule aangelegd en de hond heeft intraveneus Cepetor (0,35 ml) en intramusculair Ketamine (0,25 ml) toegediend gekregen.

5.4. Evenmin is gebleken dat beklaagde ten aanzien van de controle op de gebitsbehandeling een verwijt kan worden gemaakt, noch dat de achteraf opgetreden complicaties te wijten zijn aan een onjuist uitgevoerde gebitsbehandeling. Klaagster heeft dat weliswaar gesuggereerd (de hond zou tijdens de behandeling zijn bijgekomen en zich hebben verslikt in water of niet goed schuin hebben gelegen waardoor water in zijn keel naar zijn longen is gelopen), maar dit betreft feitelijk niet meer dan een vermoeden dat niet is onderbouwd. Beklaagde heeft ter zitting nog verklaard dat het gebit van de hond met een krabbertje is gereinigd, dat er geen grote hoeveelheden water zijn gebruikt, dat er geen extracties of andere ingrijpende tandheelkundige behandelingen zijn verricht en dat zij nog voordat zij weg werd geroepen een eerste inspectie heeft verricht, waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Beklaagde heeft er in dat kader ook op gewezen dat er op de röntgenopname die zij die avond heeft gemaakt geen vocht in de longen zichtbaar was. Het college heeft ter zitting nog wel aan de orde gesteld dat het naar de laatste veterinaire inzichten de voorkeur heeft om voorafgaande aan een gebitsbehandeling te intuberen – het inbrengen van een beademingsbuisje in de luchtpijp- maar het enkele feit dat dit in casu niet is gebeurd is veterinair niet verwijtbaar. Ook de wijze waarop de behandeling heeft plaatsgevonden, zonder ultra-sone apparatuur, en het feit dat het geen bijzondere gebitsbehandeling betrof, maakte intubatie minder noodzakelijk, nog daargelaten dat zonder bewijs geen oorzakelijk verband tussen het achterwege laten van een intubatie en de ontstane complicaties kan worden aangenomen. 

5.5. Ook met betrekking tot het meegeven van de hond aan klaagster, nadat zij omstreeks 17:15 uur op de praktijk was teruggekomen, is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van veterinair onjuist of onverantwoord handelen. In de stukken wordt vermeld dat de hond voor het vertrek door beklaagde en een van haar collega’s is onderzocht en dat bij auscultatie de longen schoon klonken, dat het hart normocard was en er geen souffle op het hart hoorbaar was. Beklaagde heeft gesteld dat de pols geen afwijkingen vertoonde, dat de slijmvliezen roze waren en dat de Capillary Refill Time kleiner was dan 1. Het enige afwijkende dat door beklaagde kon worden vastgesteld was dat de hond een rochelend geluid maakte dat uit de keelholte of het gebied rond de stembanden leek te komen, maar waarvoor zij bij inspectie van de keel geen verklaring kon vinden. Op basis van de auscultatie bestond er ook geen indicatie voor vocht in de longen. Beklaagde heeft voor alle zekerheid (omdat de aanwezigheid van vocht in de longen niet altijd hoorbaar is) subcutaan Fusoral toegediend. Naar het oordeel van het college was het hiervoor beschreven onderzoek van beklaagde in de gegeven omstandigheden vooralsnog voldoende en heeft zij niet verwijtbaar gehandeld doordat zij op dat moment nog geen aanleiding heeft gezien een röntgenfoto te maken. Tegenover de betwisting daarvan door beklaagde is bovendien niet komen vast te staan dat er op dat moment sprake was van zodanige ernstige symptomen qua benauwdheid dat het in de rede had gelegen de hond daar te houden.

5.6. Met betrekking tot het onderzoek die avond omstreeks 19:00 uur, kan in retrospectief bezien aan klaagster worden toegegeven dat beklaagde de diagnose megaoesophagus heeft gemist. De betreffende röntgenfoto werd door beklaagde echter in de eerste plaats gemaakt om uit te kunnen sluiten dat de oorzaak van de problemen long- of hartgerelateerd was. Beklaagde heeft geconstateerd dat er geen vocht in de longen zat, dat het longweefsel niet afwijkend was en dat er ook geen sprake was van een afwijkende hartfrequentie. Nu zij op de röntgenfoto wel een afgeplatte en vernauwde trachea waarnam, acht het college verdedigbaar dat beklaagde de benauwdheidsklachten heeft gewijd aan een mogelijke irritatie van de trachea en larynx/farynx en dat zij de hond om die reden Dexadreson heeft toegediend. Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat megaoesophagus als gevolg van een narcose een zeldzaam voorkomende complicatie betreft, ziet het college in dit geval onvoldoende aanleiding om aan het missen van de diagnose een tuchtrechtelijk gevolg te verbinden. Hiervan uitgaande en nu beklaagde dus van het bestaan van de aandoening niet op de hoogte was, is er tevens onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat zij op dat moment geen verder onderzoek heeft verricht en dat de hond met klaagster mee naar huis is gegeven, overigens met het advies om bij verslechtering van de gezondheidssituatie van de hond in de avond of de nacht direct contact op te nemen met de dienstdoende dierenarts. Beklaagde heeft overigens bestreden, ook ter zitting nog, dat de hond ten tijde van het bewuste avondconsult reeds met ernstige slikproblemen kampte.

5.7. Daarnaast acht het college niet verwijtbaar dat de hond die avond niet op de praktijk kon overblijven, nu niet van iedere dierenartsenpraktijk mag worden verwacht over een 24-uursopvang te beschikken. In casu was er naar het oordeel van het college voor beklaagde op dat moment ook geen dwingende reden de hond door te sturen naar een kliniek die wel die faciliteiten kon bieden. Dat in de nacht na het betreffende avondconsult de dienstdoende dierenarts op een hulpvraag van klaagster kennelijk geen actie heeft willen ondernemen, kan beklaagde ook niet worden tegengeworpen.

5.8. Ten overvloede wijst het college erop dat er bij onderzoeken op de universiteitskliniek ook aanwijzingen zijn gevonden voor aanvullende, complexe (meer chronische) problematiek (hypochloremie, hyponatriemie, lage eiwitfracties en glucosurie) waarvoor geen goede verklaring is gevonden en dat niet kan worden uitgesloten dat een combinatie van factoren de megaoesophagus heeft veroorzaakt. Vanuit de universiteitskliniek is voorts aangegeven dat een bepaald percentage honden met megaoesophagus niet goed herstelt en zich blijft verslikken, waardoor er herhaald een aspiratiepneunomie kan ontstaan.

5.9. Op grond van het vorenstaande ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde ten aanzien van de hond van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen