ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0254 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/140

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0254
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 2008/140
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Paraveterinair handelt niet verwijtbaar (2).

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak is bepaald op 21 januari 2010, gelijktijdig met de behandeling van enkele andere klachtzaken tussen klaagster en een collega paraveterinair (zaaknr. 2008/139) en tegen een dierenarts van dezelfde praktijk (zaaknrs. 2008/136 en 2008/138).

1.2. Beklaagde is op de zitting van 21 januari 2010 verschenen. Klaagster heeft zich enkele dagen voor de zitting telefonisch afgemeld wegens ziekte, zonder toelichting. De schriftelijke bevestiging daarvan met daarop de aantekening dat zij niet afzag van haar recht om mondeling te worden gehoord is eerst op de zittingsdag zelf en kort voor aanvang van de mondelinge behandeling ontvangen. Het college heeft toen besloten de zitting toch door te laten gaan en de betreffende beklaagden, die vanuit Zwolle naar Den Haag waren afgereisd, reeds te horen. Voorts is besloten om op 18 maart 2010 een tweede zitting te houden en daaraan voorafgaand een proces-verbaal van de eerste zitting aan partijen toe te sturen.

1.3. Beklaagde heeft zich ruim van tevoren voor de tweede zitting schriftelijk afgemeld en aangegeven dat zij niets toe te voegen had aan hetgeen zij op de eerste zitting reeds had verklaard.

1.4. Op 17 maart 2010, een dag voor de zitting, is er omstreeks 17:00 uur een faxbericht ter griffie ingekomen waarin klaagster zich opnieuw ‘wegens ziekte’ en zonder verdere toelichting heeft afgemeld. De zitting op 18 maart 2010 is niet doorgegaan. Op die dag heeft klaagster nog wel telefonisch contact gehad met een van de administratief medewerksters van het secretariaat, waarbij zij aangaf in de veronderstelling te verkeren dat de zitting op 19 maart 2010, dus een dag later, zou plaatsvinden.

1.5. Voor zover klaagster met haar faxbericht van 17 maart 2010 heeft beoogd dat er opnieuw een (derde) mondelinge behandeling zou worden bepaald, ziet het college daartoe geen aanleiding meer. Nu klaagster tot twee keer toe in een zeer laat stadium ‘wegens ziekte’ en zonder toelichting heeft afgezegd, had het op haar weg gelegen een nadere onderbouwing te geven, waaruit zou kunnen blijken dat er sprake was van een zodanige (nood)situatie dat van haar niet kon worden gevergd ter zitting te verschijnen. De vereiste uitzonderlijke omstandigheden voor verder uitstel zijn dus niet komen vast te staan. Ook de eventuele omstandigheid dat klaagster zich in de datum van de tweede zitting zou hebben vergist, dient voor eigen rekening te blijven. Het college heeft klaagster er schriftelijk twee keer (eenmaal aangetekend) op gewezen dat die zitting op 18 maart 2010 zou plaatsvinden. De zaak zal thans op de stukken worden afgedaan.

2. DE KLACHT

De klacht tegen beklaagde is door klaagster in het klachtformulier als volgt omschreven ‘het noch schriftelijk noch mondeling doorgeven van mijn vraag aan de dienstdoende dierenarts’.

3. DE FEITEN

3.1. De zaak houdt verband met de behandeling en het overlijden van de hond van klaagster, een teckel met de naam Aila, geboren op 30 juni 1989;

3.2. De hond was bij de kliniek waar beklaagde werkt sedert 2005 bekend met maagdarmklachten, hartritmestoornissen en een nierfunctiestoornis;

3.3. Eind augustus 2006 werd de hond verkouden en ontstonden er luchtwegproblemen, die gepaard gingen met een verstopte neus, opgeven van slijm, hoesten en benauwdheid. In de periode daarna is de hond voor de luchtwegproblemen met medicatie behandeld;

3.4. Op 12 december 2006 verslechterde de gezondheidssituatie van de hond en nam de benauwdheid toe. Een dierenarts heeft de hond in de middag onderzocht. Naar aanleiding daarvan is besloten de hond in te laten slapen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op haar verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ingevolge artikel 15 van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde kan ook aan een dierenartsassistent die paraveterinair is endie tekort schiet in de uitoefening van zijn of haar beroep door het college naar aanleiding van een tegen hem of haar ingediende klacht een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

5.2. De klacht spitst zich toe op het handelen van beklaagde op 12 december 2006, de dag waarop in de middag is besloten de hond te laten inslapen. Klaagster stelt aan beklaagde al voor openingstijd van de praktijk telefonisch te hebben verzocht een van de dierenartsen te raadplegen in verband met benauwdheidsklachten van haar hond, aan welk verzoek door beklaagde geen gevolg zou zijn gegeven. Klaagster stelt dat zij beklaagde tevens heeft gevraagd of zij met de hond direct op de praktijk moest langskomen, hetgeen beklaagde zou hebben geweigerd.

5.3. In reactie op de klacht heeft beklaagde aangevoerd dat klaagster haar tijdens het bewuste telefoongesprek slechts heeft verzocht aan de dierenarts te vragen of zij al eerder voorgeschreven maar nog niet opgehaalde medicatie (Broomhexine) alsnog mocht komen ophalen omdat haar hond benauwd was en een verstopte neus had. Beklaagde stelt dat zij die vraag volgens het protocol van de praktijk heeft doorgespeeld aan de dierenarts, die daar zoals te doen gebruikelijk in de loop van de ochtend tijdens een overlegmoment op terug is gekomen. Klaagster heeft volgens beklaagde geen acute noodsituatie gemeld of andere duidelijke symptomen die beklaagde aanleiding hadden moeten geven om van het protocol af te wijken en de hond als spoedpatiënt aan te merken. Uit het klaagschrift blijkt overigens dat klaagster de hond in de bewuste ochtend van 12 december 2006 eerst een eigen middeltje heeft gegeven dat verlichting tegen de benauwdheid had gebracht. 

5.4. Beklaagde heeft voorts uitdrukkelijk tegengesproken dat klaagster haar tijdens het bewuste telefoongesprek, dat die ochtend omstreeks 8:15 uur plaatsvond, zou hebben gevraagd of zij direct voor een consult langs moest komen. Beklaagde heeft er op gewezen dat de praktijk toentertijd tussen 8:30 en 9:00 uur een inloopspreekuur had en aangegeven dat, indien klaagster daadwerkelijk om een consult had gevraagd, zij altijd het zekere voor het onzekere zou hebben genomen en klaagster naar dat inloopspreekuur zou hebben verwezen, waar iedere patiënt kon komen.

5.5. De conclusie is dan dat niet is komen vast te staan dat beklaagde in haar hoedanigheid van paraveterinair te kort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster. De klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J.Hilvering, beiden dierenarts, mevr. C.A.C.A. Hoevenaars-Bakx en mevr. M.M.G. van Bentem-Meester, beiden paraveterinair, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen