ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0252 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/138

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0252
Datum uitspraak: 29-04-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 2008/138
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Pijnklachten hond voldoende serieus genomen?

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak werd bepaald op 21 januari 2010, gelijktijdig met de behandeling van een andere klachtzaak tussen partijen (zaaknr. 2008/136) en twee klachtzaken tussen klaagster en enkel bij beklaagde werkzame paraveterinairen (zaaknrs 2008/139 en 2008/140).

1.2. Beklaagde is op de zitting van 21 januari 2010 verschenen. Klaagster heeft zich enkele dagen voor de zitting telefonisch afgemeld wegens ziekte, zonder toelichting. De schriftelijke bevestiging daarvan met daarop de aantekening dat zij niet afzag van haar recht om mondeling te worden gehoord is eerst op de zittingsdag zelf en kort voor aanvang van de mondelinge behandeling ontvangen. Het college heeft toen besloten de zitting toch door te laten gaan en de betreffende beklaagden, die vanuit A aar Den Haag waren afgereisd, reeds te horen. Voorts is besloten om op 18 maart 2010 een tweede zitting te houden en daaraan voorafgaand een proces-verbaal van de eerste zitting aan partijen toe te sturen.

1.3. Op 17 maart 2010, een dag voor de zitting, is er omstreeks 17:00 uur een faxbericht binnengekomen waarin klaagster zich opnieuw ‘wegens ziekte’ en zonder verdere toelichting voor de zitting heeft afgemeld. Het secretariaat van het college heeft beklaagde daarop telefonisch doorgegeven dat het niet zinvol zou zijn om de volgende dag opnieuw naar Den Haag af te reizen voor een zitting zonder tegenpartij. De zitting op 18 maart 2010 is dus niet doorgegaan. Op die dag heeft klaagster nog wel telefonisch contact gehad met een van de administratief medewerksters van het secretariaat, waarbij zij aangaf in de veronderstelling te verkeren dat de zitting op 19 maart 2010, dus een dag later, zou plaatsvinden.

1.4. Voor zover klaagster met haar faxbericht van 17 maart 2010 heeft beoogd dat er opnieuw een (derde) mondelinge behandeling zou worden bepaald, ziet het college daartoe geen aanleiding meer. Nu klaagster tot twee keer toe in een zeer laat stadium ‘wegens ziekte’ en zonder toelichting heeft afgezegd, had het op haar weg gelegen een nadere onderbouwing te geven, waaruit zou kunnen blijken dat er sprake was van een zodanige (nood)situatie dat van haar niet kon worden gevergd ter zitting te verschijnen. De vereiste uitzonderlijke omstandigheden voor verder uitstel zijn dus niet komen vast te staan. Ook de eventuele omstandigheid dat klaagster zich in de datum van de tweede zitting zou hebben vergist, dient voor eigen rekening te blijven. Het college heeft klaagster er schriftelijk twee keer (eenmaal aangetekend) op gewezen dat die zitting op 18 maart 2010 zou plaatsvinden. De zaak zal thans op de stukken worden afgedaan.

2. DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde dat hij ten aanzien van haar hond heeft nagelaten voldoende onderzoek te verrichten althans tijdig verdere actie te ondernemen. Met name wordt beklaagde verweten, zo heeft het college begrepen, dat hij pijnklachten aan de rug en/of aan het bewegingsapparaat van de hond niet serieus heeft genomen. 

3. DE FEITEN

Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, genaamd XXXXXXX geboren in 1992. De hond is vanaf augustus 2005 onder behandeling geweest bij de praktijk van beklaagde. Uit de overgelegde patiëntenkaart blijkt dat er om diverse redenen de nodige consulten hebben plaatsgevonden. Zo had de hond vaak last van de anaalklieren en zijn in augustus 2006 nog goedaardige melkkliertumoren verwijderd. Eind december 2006 is klaagster met haar hond naar een andere dierenartsenpraktijk gegaan. De hond is daar behandeld voor chronische pancreatitis en neurologische klachten, maar haar conditie verslechterde zodanig, dat op 25 februari 2007 is besloten tot euthanasie. Uit sectie is gemetastaseerde fibrosarcoom (bindweefseltumor) in diverse organen (longen, lever, nieren pancreas en huid) gebleken.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts

had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Het college is van oordeel dat klaagster tegenover de uitdrukkelijke betwisting daarvan door beklaagde, niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij beklaagde diverse keren heeft gemeld dat de hond met aanhoudende pijnklachten aan de rug of het bewegingsapparaat kampte, noch dat zij ten aanzien van die klachten meermaals op doorverwijzing zou hebben aangedrongen. Beklaagde heeft gesteld dat klaagster slechts eenmaal, te weten bij een consult begin september 2005, ter sprake is gebracht dat de hond rugklachten had, dat er toen een medicatietraject is ingezet, waarna klaagster nimmer op die klachten terug is gekomen of anderszins neurologische klachten heeft gemeld, ook niet zijdelings als zij met een andere hond op de praktijk langs kwam. Beklaagde heeft voorts aangevoerd dat zijn praktijk op alle andere klachten van de hond altijd serieus heeft gereageerd en direct actie heeft ondernomen en dat zulks ook zou zijn gebeurd als klaagster de rugproblemen toentertijd later opnieuw aan de orde zou hebben gesteld.

5.3. Voor de lezing van beklaagde is ook steun te vinden in de patiëntenkaart, waarop redelijk uitgebreid notities bij de consulten zijn gemaakt. Daaruit blijkt dat de hond in verband met rugklachten op een consult op 6 september 2005 is onderzocht, dat terzake van de meest waarschijnlijke diagnose aan een lichte hernia of aan spondylose werd gedacht en dat er een behandeltraject met medicatie (NSAID’s) is ingezet. Ook blijkt daaruit dat de situatie op 16 september 2005 telefonisch is geëvalueerd, waarbij klaagster heeft aangegeven dat het iets beter leek te gaan maar dat de hond om op sommige dagen slomer en op andere dagen weer vlotter was. Gelet op de lichte vooruitgang acht het college verdedigbaar dat beklaagde heeft geadviseerd door te gaan met de voorgeschreven medicatie (metacam) en dat hij op dat moment geen aanleiding heeft gezien voor aanvullende diagnostiek. Uit de patiëntenkaart blijkt verder niet dat er in de periode nadien door klaagster is verzocht, laat staan meermaals, om verdere onderzoeken terzake van klachten aan de rug of aan het bewegingsapparaat van de hond. Bij gebrek aan bewijs kan daar dus niet vanuit worden gegaan.

5.4. Klaagster stelt dat beklaagde via andere dierenartsen duidelijke signalen had gekregen die hem tot nader onderzoek hadden moeten bewegen. Gebleken is dat klaagster in oktober 2005 een andere dierenarts heeft geraadpleegd omdat de hond bij het wandelen wat trager werd. Beklaagde is van de bevindingen van deze dierenarts op de hoogte gesteld middels een faxbericht, waarvan de inhoud op 12 december 2005 op de patiëntenkaart is genoteerd. De inhoud van het faxbericht wijst naar het oordeel van het college echter niet op een zodanig zorgelijke situatie, dat direct ingrijpen geboden was. De betreffende dierenarts, die zijn onderzoek met name heeft gericht op het hart van de hond, heeft geconcludeerd dat de oorzaak van het verminderde lopen zijns inziens niet moest worden gezocht in hartproblemen maar ‘wellicht in het bewegingsapparaat’. Deze enkele opmerking rechtvaardigt naar het oordeel van het college niet de conclusie dat beklaagde zelf initiatief had moeten nemen voor verder onderzoek. Uit de patiëntenkaart blijkt voorts dat partijen op 20 december 2005 een en ander telefonisch hebben doorgesproken, dat op dat moment geen behandeling nodig was en dat klaagster contact zou opnemen als er klachten zouden optreden. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat zij hierna tegenover beklaagde nog melding heeft gemaakt van klachten aan de rug of het bewegingsapparaat van de hond.

5.5. Klaagster heeft er verder op gewezen dat zij in november 2006 naar een orthomanueel dierenarts is gegaan, maar ook hier gaat het college er bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel vanuit dat dit op eigen initiatief is gebeurd en niet, zoals klaagster suggereert, omdat beklaagde geen onderzoek heeft willen verrichten naar gemelde klachten aan de rug of het bewegingsapparaat van de hond en de onderliggende oorzaak daarvan.

5.6. Klaagster heeft voorts gesteld dat de door haar bezochte orthomanueel dierenarts op 28 november 2006 een brief naar beklaagde heeft gestuurd over de rugklachten van de hond. De brief is in de onderhavige procedure overgelegd. Daarin wordt als reden voor het onderzoek door deze dierenarts vermeld ‘XXXXXXX heeft in de winter af en toe last en moeite met lopen. Het gaat na enkele dagen over’. Na onderzoek is vastgesteld dat er een aantal wervelafwijkingen waren en dat er sprake was van een pijnlijk heupgewricht. Als waarschijnlijkheidsdiagnose wordt in de brief vermeld ‘XXXXXXX is gewoon oud’. Voorts wordt vermeld dat de wervelkolom middels manipulatie is gecorrigeerd en dat er ergonomisch- en oefenadvies aan klaagster is meegegeven. Behalve dat beklaagde heeft ontkend de betreffende brief te hebben ontvangen is het college van oordeel dat de inhoud ervan, zoals hiervoor omschreven, niet van dien aard is dat deze beklaagde had moeten aanzetten om op eigen initiatief en zonder gebleken hulpvraag van klaagster verder onderzoek in te stellen.

5.7. Tenslotte wordt overwogen dat beklaagde de hond vanwege het vertrek van klaagster naar een andere praktijk (in december 2006, de laatste notitie op de patiëntenkaart van beklaagde dateert van 27 oktober 2006) niet meer heeft gezien of behandeld. De hond is op 25 februari 2007, derhalve bijna 4 maanden later, overleden. In het sectierapport wordt aangegeven dat niet duidelijk is geworden wat de onderliggende primaire tumor is geweest. Beklaagde heeft er voorts op gewezen dat de opvolgend dierenkliniek in december 2006 urine- en bloedonderzoek heeft verricht en een echografie van de abdomen heeft gemaakt, waarbij geen aanwijzingen voor tumoren naar voren zijn gekomen. Ook heeft beklaagde erop gewezen dat de hond bij de opvolgend dierenkliniek aanvankelijk alleen is behandeld voor chronische pancreatitis en dat daar eerst in februari 2007 neurologische klachten naar voren zijn gekomen. Gelet hierop en in aanmerking genomen het verstreken tijdsverloop kan niet zonder meer worden aangenomen dat er al sprake was van fibrosarcoom toen de hond nog onder behandeling van beklaagde stond.

5.8. De conclusie is dan dat niet is gebleken dat beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard. 

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen