ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0248 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2009/8

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0248
Datum uitspraak: 18-03-2010
Datum publicatie: 23-06-2010
Zaaknummer(s): 2009/8
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Uitschrijven "koopvernietigende" verklaring zonder röntgenonderzoek.

Uitspraak in de zaak van

X, klager

tegen

Y te A,beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De zaak is ter zitting van 18 februari 2010 mondeling behandeld. Klager is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, de heer Z. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, ter zitting niet aanwezig geweest.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde ten onrechte en zonder deugdelijk onderzoek een verklaring heeft uitgeschreven waarin hij heeft geconcludeerd dat een door klager verkocht paard ten tijde van de verkoop niet geschikt was om als rijpaard te worden gebruikt.

3. DE FEITEN

3.1. Op 15 juni 2004 heeft klager een paard verkocht voor € 1.500,= aan een derde, die het dier als rijpaard wilde gebruiken.

3.2. In augustus 2004 heeft de betreffende koper beklaagde enkele keren verzocht om het paard terug te nemen en de koopsom terug te betalen, omdat het dier niet geschikt zou zijn om als rijpaard te functioneren en daarmee niet voldeed aan de eigenschappen die de koper er ten tijde van de verkoop van mocht verwachten. Klager heeft geweigerd aan de verzoeken gevolg te geven, omdat het paard in zijn visie niets mankeerde ten tijde van de verkoop en de problemen nadien konden zijn ontstaan doordat met het paard op een grindweg is gereden. Klager stelt de koper wel te hebben aangeboden het paard tijdelijk te ruilen voor een ander paard. 

3.4. In oktober 2004 is klager door de betreffende koper in een civiele procedure betrokken. De koper heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen tot ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopsom een verklaring van beklaagde d.d. 26 augustus 2004 in het geding gebracht. Daarin verklaart beklaagde dat hij op 6 augustus 2004 na onderzoek heeft vastgesteld dat het paard aan alle vier benen kreupel was, dat er ook aan alle vier benen sprake was van volhoef, ontstaan door chronische bevangenheid en dat de gebreken reeds tijdens de verkoop (verborgen) aanwezig waren.

3.5. In de civiele procedure is bij tussenvonnis een deskundigenonderzoek gelast. De kantonrechter heeft vervolgens bij vonnis van 29 maart 2006, zoals hersteld bij vonnis van 18 oktober 2006, geoordeeld dat op grond van de conclusies van de deskundige niet kan worden vastgesteld of het paard ten tijde van de verkoop al ongeschikt was om als rijpaard te functioneren, zodat de vorderingen van de koper moesten worden afgewezen.

3.6. Klager heeft hierna getracht de door hem in de civiele procedure gemaakte kosten bij de aansprakelijkheidsverzekeraar van beklaagde vergoed te krijgen, uiteindelijk zonder resultaat. In januari 2009 heeft klager bij het college de onderhavige klacht ingediend.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Beoordeeld dient te worden of beklaagde in de uitoefening van zijn beroep als diergeneeskundige te kort is geschoten, meer in het bijzonder of hij bij het uitschrijven van de bewuste verklaring veterinair onjuist heeft gehandeld.

5.2. Het college heeft ook ambtshalve de vraag onder ogen te zien of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Uitgangspunt is dat een klacht binnen een redelijke termijn moet zijn ingediend. Achterliggende gedachte is dat een dierenarts er uit oogpunt van rechtszekerheid op moet kunnen vertrouwen niet te worden geconfronteerd met tuchtklachten die ver in het verleden liggen. Of een klacht binnen een redelijke termijn is ingediend is echter afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.3. Het college heeft ter zitting een nadere verklaring van klager gevraagd ten aanzien van het feit dat hij tot januari 2009 heeft gewacht met het indienen van de klacht. Klager heeft geantwoord dat de bewuste gedraging van beklaagde weliswaar dateert uit augustus 2004, maar dat hij, klager, ongewild werd betrokken in een civiele procedure en eerst in zijn mening dat hem niets te verwijten viel en dat hij volstrekt te goeder trouw is geweest werd bevestigd door het vonnis van de kantonrechter d.d. 29 maart 2006, zoals hersteld bij vonnis d.d. 18 oktober 2006. Voorts heeft klager ter zitting gesteld dat hij er op vertrouwde dat beklaagde de onjuistheid van zijn handelen zou erkennen en dat hij, klager, op basis van het civiele vonnis bij de verzekeraar van beklaagde gehoor zou vinden voor een vergoeding voor nodeloos gemaakte kosten, maar dat de verzekeraar na diverse onderhandelingen uiteindelijk eerst in september 2007 niet thuis gaf. Klager heeft gesteld dat dit voor hem uitermate teleurstellend was, dat hij nadere informatie heeft ingewonnen en vervolgens in januari 2009 -een jaar en ongeveer 3 maanden na het beëindigen van de onderhandelingen- heeft besloten aan het college een oordeel te vragen omtrent het diergeneeskundige handelen van beklaagde.

5.4. Het college acht de door beklaagde gegeven verklaring toereikend om hem in zijn klacht te kunnen ontvangen. Eerst naar aanleiding van het civiele vonnis werd klager bekend met het feit dat de door beklaagde uitgeschreven verklaring niet toereikend was voor toewijzing van de vorderingen in de civiele procedure en ook de onderhandelingen met de aansprakelijkheidsverzekeraar, waarvan beklaagde overigens op de hoogte zal zijn geweest, hebben enige tijd geduurd. Onder die omstandigheden is het college van oordeel dat de klacht nog binnen een acceptabele termijn is ingediend en dat rechtens aanvaardbaar is dat deze inhoudelijk wordt behandeld. Overigens heeft beklaagde hiertegen ook geen bezwaar gemaakt.

5.5. Met betrekking tot de klacht ten gronde overweegt het college dat er op zichzelf niets op tegen is wanneer een dierenarts op basis van een klinisch onderzoek concludeert dat een paard kreupel of hoefbevangen is. Echter, om te kunnen bepalen hoelang dit reeds het geval is (het antedateren) en om daarover een verklaring op schrift te kunnen stellen die als basis dient voor een vordering tot ontbinding van een koopovereenkomst in een gerechtelijke procedure, is een klinisch onderzoek naar het oordeel van het college niet voldoende en zijn röntgenfoto’s ter onderbouwing en verificatie noodzakelijk.

5.6. Niet ter discussie staat dat beklaagde zijn conclusies in de betreffende verklaring heeft genoteerd zonder zich daarbij te baseren op röntgenfoto’s. Een dergelijke handelwijze acht het college bij het uitschrijven van een verklaring als hier aan de orde veterinair niet juist. Verwezen wordt in dit verband nog naar hetgeen daarover in het boek ‘Gerechtelijke Diergeneeskunde, Koopkwesties door (verborgen) gebreken’ door H.J. Breukink en anderen (Uitgeverij: Media Boekprodukties B.V. te Eerbeek) wordt opgemerkt, welk handboek in dit soort kwesties als leidraad kan worden aangehouden.

5.7. Op grond van het voorgaande is de klacht gegrond. Het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen