ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0245 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/95

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0245
Datum uitspraak: 18-03-2010
Datum publicatie: 23-06-2010
Zaaknummer(s): 2008/95
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Onnodige medische handelingen bij zieke kat?

Uitspraak in de zaak van

X, klager

tegen

Y te A,beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De zaak is ter zitting van 18 februari 2010 mondeling behandeld. Klager is daarbij verschenen. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, ter zitting niet aanwezig geweest.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde ten aanzien van de kat van klager onnodige medische handelingen heeft verricht en onjuiste informatie heeft verstrekt over de daaraan verbonden kosten.

3. DE FEITEN

3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, genaamd XXXXX. Op 21 februari 2008 heeft de echtgenote van klager beklaagde geconsulteerd, onder meer omdat de kat vermagerd en uitgedroogd was.

3.2. Bij het klinisch onderzoek ontdekte beklaagde in de buik van de kat een verdikking, die in de darm leek te zitten. Beklaagde heeft de echtgenote van klager vervolgens twee opties voorgelegd: 1) een uitgebreid onderzoek verrichten en op basis daarvan bepalen of opereren wel of niet zinvol was of 2) direct en zonder voorafgaand onderzoek operatief ingrijpen.

3.3. Uit de stukken heeft het college begrepen dat beklaagde de verschillende stappen heeft beschreven en een inschatting van de kosten heeft gegeven. Er is vervolgens voor de eerste optie gekozen en de echtgenote van klager is bij het verdere onderzoek en behandeling niet meer aanwezig is geweest. Wel heeft er hierna nog telefonisch contact plaatsgevonden. 

3.4. Beklaagde heeft een bloed- en echografisch onderzoek verricht en op basis daarvan besloten tot een operatie. Na het openen van de buik van de kat bleek er echter sprake van uitzaaiingen in diverse organen en heeft beklaagde moeten vast stellen dat verder opereren geen zin had. In overleg is besloten de kat in te laten slapen. Klager heeft enige tijd later van belaagde een rekening gekregen van afgerond € 460,=.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in retrospectief bezien aan klager kan worden toegegeven dat bij direct operatief ingrijpen (optie 2) meteen aan het licht zou zijn gekomen dat er sprake was van een inoperabele situatie en dat de kostbare bloed- en echografische onderzoeken achterwege hadden kunnen worden gelaten. Dat inzicht achteraf rechtvaardigt echter nog niet de conclusie dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. Bepalend is of beklaagde ten tijde van het bewuste consult verantwoorde afwegingen heeft gemaakt en of hem een verwijt treft ten aanzien van het verrichte onderzoek en de ingezette behandeling. Hieromtrent overweegt het college het volgende.

5.3. In aanmerking genomen dat de kat vermagerd en uitgedroogd was heeft beklaagde veterinair juist gehandeld door het dier aan een infuus met fysiologisch zout te leggen. Beklaagde heeft voorts zorgvuldig gehandeld door na het ontdekken van de verdikking in de buik van de kat, aan klager althans zijn echtgenote de genoemde twee opties te bespreken. Dat beklaagde zelf de voorkeur gaf aan nader onderzoek alvorens eventueel operatief in te grijpen, acht het college in de gegeven omstandigheden zeer verdedigbaar. Per saldo kon beklaagde zuiver op grond van het klinisch onderzoek weliswaar een vermoeden uitspreken maar geen met feiten onderbouwde conclusie ten aanzien van de oorzaak, aard en ernst van de verdikking. Uit het oogpunt van dierenwelzijn en ook in veterinair opzicht is begrijpelijk dat beklaagde onnodig opereren heeft willen voorkomen en dat hij over aanvullende informatie wilde beschikken om ook een meer gericht behandeltraject in te zetten. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde op dit punt veterinair gezien dan ook verantwoord en niet onjuist gehandeld en is ook niet gebleken dat aan zijn handelwijze louter financiële motieven ten grondslag hebben gelegen. Dat de betreffende onderzoeken in dit geval achteraf bezien niet het gewenste resultaat hebben geboden doet hier niet aan af.

5.4. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het echografisch onderzoek is verricht om te kunnen beoordelen of er sprake was van een tumor met uitzaaiingen naar onder andere de lever en om aan de hand van de uitkomsten van de nadere onderzoeken te beslissen of opereren wel of niet zinvol was. Een echografisch onderzoek kent echter beperkingen en verschaft geen 100% uitsluitsel over de afwezigheid van uitzaaiingen en beklaagde heeft gesteld klager althans zijn echtgenote hiervan in kennis te hebben gesteld.

5.5. Hoewel ook op basis van een echografie strikt genomen dus slechts een waarschijnlijkheidsdiagnose kan worden gesteld, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde op basis van de uitkomsten van zijn onderzoeken uit is gegaan van een situatie waarin een operatie een gerede kans van slagen had. Aanwijzingen voor het tegendeel waren er niet en in de diergeneeskunde is algemeen aanvaard om een behandeling in te zetten op grond van een waarschijnlijkheidsdiagnose. Klager heeft ter zitting nog gesteld dat beklaagde na zijn onderzoeken geen toestemming heeft gevraagd om tot een operatie over te gaan. In dat verband overweegt het college echter dat uit de overgelegde eerste brief die klager na het gebeuren aan beklaagde heeft verstuurd, kan worden afgeleid dat de uitkomsten van de echografie alsook het voornemen tot opereren wel degelijk met klager althans met zijn echtgenote is besproken. Voor zover dat toch niet het geval zou zijn geweest heeft klager naar het oordeel van het college onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aannemelijk maken dat hij zijn toestemming voor een operatie zou hebben geweigerd, temeer ook omdat klager ter zitting nog heeft verklaard dat hij en zijn echtgenote alle kansen voor de kat wilden grijpen. Concluderend is het college van oordeel dat beklaagde in de gegeven situatie niet kan worden verweten dat hij overbodige onderzoeken heeft verricht of dat hij veterinair onjuist heeft gehandeld door tot een operatie te besluiten. 

5.6. Tenslotte dient te worden beoordeeld of beklaagde in de communicatie omtrent de kosten van het onderzoek en de behandeling klachtwaardig heeft gehandeld. Volgens klager was afgesproken dat de kosten van het onderzoek zonder operatie ongeveer € 200,= zouden bedragen en dat indien er op basis van het onderzoek zou blijken dat een operatie zinvol zou zijn, de totaalkosten tussen de € 400,= en € 500,= zouden uitkomen. Klager stelt dat beklaagde én een ondeugdelijk onderzoek heeft verricht én een zinloze operatie heeft uitgevoerd en dat hij, klager, tegen de afspraken in toch is geconfronteerd met een rekening van afgerond € 460,= terwijl de operatie achterwege had kunnen blijven.

5.7. Beklaagde stelt daartegenover dat hij tijdens het klinisch onderzoek van de kat aan de echtgenote van klager globaal heeft verteld welke stappen er konden worden genomen en wat de kosten daarvan zouden kunnen bedragen en dat de echtgenote van klager kennelijk zelf een optelling heeft gemaakt. Voorts heeft hij gesteld dat er geen exacte kostenopgave is gevraagd en ook niet is verstrekt, met name niet omdat er altijd complicaties kunnen optreden en de tijd een onzekere factor vormt. Beklaagde heeft er voorts op gewezen dat er onvoorziene kosten zijn opgetreden zoals de kosten van euthanasie en het afvoeren van het stoffelijk overschot.

5.8. Uitgangspunt is dat in een procedure als de onderhavige niet over de rekening van een dierenarts kan worden geklaagd. Evident is voorts dat vooraf nimmer zeker is hoeveel tijd er met een onderzoek of behandeling gemoeid zal zijn. Ten overvloede overweegt het college dat gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen hebben gegeven niet met zekerheid kan worden aangenomen dat beklaagde zodanig exact en met het noemen van maximumbedragen over de kosten heeft gesproken dat klager daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat de uiteindelijke rekening substantieel lager zou uitvallen. Daarbij komt dat er naar het oordeel van het college geen sprake is geweest van onnodige onderzoeken, dat beklaagde veterinair ook niet onjuist gehandeld heeft door te besluiten tot een operatie over te gaan en dat er onvoorziene kosten zijn bijgekomen. Gelet op het voorgaande ziet het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.9. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. E.K. Dolfijn, drs. drs.Th.A.M. Witjes en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen