ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0241 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/141

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0241
Datum uitspraak: 18-02-2010
Datum publicatie: 29-04-2010
Zaaknummer(s): 2008/141
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Waarschijnlijkheidsdiagnose Eclampsie terecht.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De zaak is ter zitting van 21 januari 2010 mondeling behandeld. Klaagster is verschenen tezamen met een vriendin. Beklaagde was aanwezig tezamen met mevr. Z, die op de praktijk van beklaagde als dierenartsassistente werkzaam is en die bij de onderhavige kwestie betrokken is geweest.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde ten aanzien van de kat van klaagster een onjuiste behandeling heeft ingezet en dat hij ten aanzien van het verlenen van nazorg tekort is geschoten. 

3. DE FEITEN

3.1. Op vrijdagmorgen 17 oktober 2008 omstreeks 7:30 uur heeft klaagster telefonisch de hulp ingeroepen van beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts. Klaagster heeft gemeld dat het niet goed ging met haar kat XXXXXX. De kat trilde en kwijlde en stond zwakjes op haar poten. Beklaagde heeft klaagster met haar kat naar zijn praktijk laten komen.

3.2. Beklaagde heeft bij zijn onderzoek vastgesteld dat de kat, die kittens had van enkele weken oud, naast de gemelde symptomen ook koorts had, waarvoor niet direct een oorzaak kon worden aangewezen. Beklaagde heeft Eclampsie als waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld en een daarop gerichte behandeling ingezet, waarbij aan de kat middels een infuus fysiologisch zout en calcium is toegediend. Ook is een vitamine-injectie gegeven. Daarna is de kat met klaagster mee naar huis gegeven. Op basis van de stellingen van klaagster schat het college in dat zij ergens tussen 8:30 en 9:00 uur terug in haar woning arriveerde.

3.3. Thuisgekomen heeft klaagster omstreeks 9:30 uur opnieuw telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en gemeld dat de kat apatisch was, koude voetjes had en plaste op de plek waar ze lag. De dierenartsassistente van beklaagde heeft klaagster geadviseerd de situatie nog even aan te zien. Omstreeks 9:50 is er tussen hen beiden opnieuw telefonisch contact geweest. Over de precieze inhoud van dat gesprek lopen de lezingen uiteen. Vast staat wél dat klaagster vervolgens naar haar eigen dierenarts is gegaan. Hoe laat zij daar precies is gearriveerd is niet geheel duidelijk. Blijkens de brief d.d. 10 november 2008 van klaagster aan beklaagde kwam zij om 10:15 uur bij haar eigen dierenarts aan. In het klaagschrift wordt vermeld dat dit omstreeks 10:45 uur het geval was.  

3.4. De eigen dierenarts heeft een uitgebreid bloedonderzoek verricht waaruit bleek dat de kat een te hoge dosis calcium in het bloed had en in een shocktoestand verkeerde. De kat is aan een infuus gelegd teneinde de calciumconcentratie in het bloed te normaliseren. In de middag stabiliseerde haar conditie. Na ook de nacht nog aan het infuus te hebben gelegen is de kat de volgende dag, op zaterdag 18 oktober 2008, mee naar huis gegeven.

3.5. Op zondag 19 oktober 2008 constateerde klaagster een blauwzwarte plek op de melkklieren van de kat. Klaagster heeft hierover telefonisch contact opgenomen met de op dat moment dienstdoende dierenarts. Die heeft, na in eerste instantie een zalfje te hebben voorgeschreven dat niet bleek te werken, uiteindelijk op 21 oktober 2008 een deel van de borstklieren operatief verwijderd. Na verloop van tijd is de kat hersteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat klaagster in de stukken weliswaar uiteen heeft gezet hoeveel schade zij heeft geleden als gevolg van de handelwijze van beklaagde, maar dat in een procedure als de onderhavige geen schadevergoeding kan worden toegewezen. Bijzondere omstandigheden om van deze regel af te wijken zijn niet gebleken.

5.3. Voor zover beklaagde wordt verweten dat hij een behandeling heeft ingezet op basis van een waarschijnlijkheidsdiagnose, geldt dat zulks in de diergeneeskunde een algemeen aanvaarde en geen ongebruikelijke gang van zaken is. In casu konden de symptomen die de kat vertoonde (kwijlen, trillen, zwak op de pootjes staan, koorts) niet direct en met zekerheid aan een bepaalde aandoening worden gekoppeld.

5.4. In aanmerking genomen echter dat het een poes in de zoogperiode betrof met een nest kittens van ongeveer 3,5 week oud, die koorts had en niet goed op haar poten kon staan –en volgens beklaagde en de patiëntenkaart ook krampen vertoonde en moeilijk kon lopen- acht het college zeer wel verdedigbaar dat beklaagde Eclampsie en FUO (fever of unknown origin) als mogelijke aandoeningen in zijn differentiaaldiagnose had staan. Dat beklaagde een behandeling heeft ingezet die was gericht op Eclampsie, de meest bedreigende van de twee genoemde aandoeningen, acht het college in de gegeven situatie niet verwijtbaar.

5.5. Eclampsie wordt veroorzaakt door een te laag calciumgehalte in het bloed. Klaagster verwijt beklaagde dat hij voorafgaande aan de behandeling geen onderzoek heeft gedaan naar de calciumconcentratie in het bloed. Dat onderzoek is achterwege gebleven omdat beklaagde niet over de daarvoor benodigde apparatuur beschikt. Van een dierenarts mag echter niet altijd worden verlangd bepaalde specifieke apparatuur in huis te hebben en het college acht het niet redelijk beklaagde aan te rekenen dat hij over een bloedtestapparaat beschikt dat geen calcium kan meten. Voorts was, uitgaande van de waarschijnlijkheidsdiagnose Eclampsie, voortvarend handelen geboden en is begrijpelijk dat beklaagde ook een uitgebreid bloedonderzoek elders naar het calciumgehalte in het bloed niet heeft willen afwachten en direct is overgegaan tot behandeling. Evenmin verwijtbaar acht het college dat beklaagde terzake van het stellen van de diagnose en daarna ten aanzien van de hoeveelheid toe te dienen calcium de kennis niet paraat had en daarvoor medische boeken heeft geraadpleegd. Resumerend is er in de omstandigheden van dit geval dus onvoldoende aanleiding beklaagde te verwijten dat hij Eclampsie als waarschijnlijkheidsdiagnose heeft gesteld en dat hij een daarop gerichte behandeling heeft ingezet zonder voorafgaand bloedonderzoek. Voorts is gesteld noch gebleken dat beklaagde een verwijt te maken valt ten aanzien van de wijze van toediening (verdund en langzaam onder begeleiding van hartauscultatie) noch ten aanzien van de hoeveelheid toegediende calcium. Uiteraard is het dan nog wel de vraag of beklaagde met betrekking tot de controle op het effect van de behandeling en de nazorg voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Hieromtrent overweegt het college het volgende.

5.6. Naar het oordeel van het college is het na een behandeling zoals die door beklaagde is ingezet zaak om in het oog te houden of deze het gewenste effect sorteert. Waar klaagster echter stelt dat de kat zwakjes op de poten stond, maar niettemin lopend de praktijk binnenkwam en dat het infuus geen verbetering in haar conditie had gebracht, stelt beklaagde dat de kat liggend de praktijk binnenkwam en na het infuus veel stabieler op de pootjes stond en weer kon lopen. Beklaagde heeft voorts gesteld dat klaagster er op is gewezen dat van groot belang was dat de hoge lichaamstemperatuur van de kat zou gaan dalen en dat hij klaagster heeft geïnstrueerd dit bij thuiskomst te controleren en contact op te nemen als dit niet het geval was. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door beklaagde en zonder verdere onderbouwing kunnen de stellingen van klaagster op dit punt niet als vast staand worden aangenomen. Op de patiëntenkaart lijkt overigens steun te kunnen worden gevonden voor de lezing van beklaagde. Daaruit kan worden opgemaakt dat het de bedoeling was dat de lichaamstemperatuur om 12:00 uur zou worden gecontroleerd en dat, indien er dan nog steeds sprake was van koorts, er andere medicatie (NSAID’s of antibiotica) moest worden voorgeschreven.

5.7. Na thuiskomst van de praktijk heeft klaagster twee keer telefonisch contact met de praktijk van beklaagde opgenomen en beide keren met de dierenartsassistente gesproken. Bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel gaat het college er vanuit dat de assistente tijdens die gesprekken met beklaagde overleg heeft gehad. Dat zij tijdens het eerste telefoongesprek heeft volstaan met het advies de situatie nog even af te wachten, acht het college niet onacceptabel, nu de kat op dat moment (omstreeks 9:30 uur) nog slechts korte tijd thuis was en een definitieve conclusie omtrent het effect van de behandeling nog niet kon worden gesteld, terwijl er ook niet evident sprake was van een situatie waarbij direct moest worden ingegrepen.

5.8. Ten aanzien van de inhoud van het tweede gesprek omstreeks 9:50 uur lopen de lezingen van partijen uiteen. Klaagster stelt dat haar toen opnieuw is geadviseerd rustig af te wachten. Beklaagde stelt echter dat zijn assistente bij dat gesprek van klaagster vernam dat de kat een lichaamstemperatuur van 38,4 graden had en dat zij klaagster heeft geadviseerd, indien zij het niet vertrouwde, naar de praktijk te komen dan wel naar haar eigen dierenarts te gaan. Klaagster heeft ter zitting overigens verklaard dat zij de temperatuur van de kat niet heeft opgenomen. Wat hier ook van zij, gelet op de tegenstrijdige lezingen kunnen de feiten ook op dit punt niet worden vastgesteld. De enkele omstandigheid dat klaagster er voor heeft gekozen korte tijd later naar haar eigen dierenarts te gaan, laat onverlet dat de lezing van beklaagde juist zou kunnen zijn. Aldus kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde geen nazorg heeft willen bieden of dat hem in de communicatie daarover een verwijt te maken valt.

5.9. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. E.K. Dolfijn, drs.Th.A.M. Witjes, drs. J.Hilvering en drs. J.G. Neuteboom, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                             mr. G.J. van Muijen