ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0239 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/66

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0239
Datum uitspraak: 18-02-2010
Datum publicatie: 29-04-2010
Zaaknummer(s): 2008/66
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: College niet beveoegd om op een klacht tegen een dierenartsassistente te beslissen.

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2010. Klaagster was daarbij aanwezig, tezamen met een vriendin. Beklaagde is niet verschenen. De aan haar verzonden oproepbrief is retour gekomen met de melding dat zij niet meer op het aangeschreven adres woont. Het huidige adres van beklaagde is niet bekend. De zitting is wél bijgewoond door de dierenarts bij wie beklaagde werkzaam is geweest en tegen wie door klaagster eveneens een klacht is ingediend die op hetzelfde feitencomplex betrekking heeft (zaaknummer 2008/65). In die zaak heeft het college heden eveneens uitspraak gedaan.

1.2. Ter zitting is aan de orde geweest dat beklaagde in de stukken heeft aangevoerd dat zij al geruime tijd niet meer als dierenartsassistente werkzaam is en dat staking van werkzaamheden door de persoon over wie is geklaagd over het algemeen tot gevolg heeft dat de klacht niet verder wordt behandeld. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 29 lid 4 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde. Mede hierom heeft het college klaagster ter zitting in overweging gegeven de klacht in te trekken. Klaagster heeft bedenktijd gevraagd en het college na de zitting per brief laten weten de onderhavige klachtzaak voort te willen zetten.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, verkort weergegeven, dat beklaagde tot twee keer toe heeft geweigerd de kat van klaagster, die in een noodsituatie verkeerde, een spoedconsult te bieden en dat zij daarover geen overleg met de dierenarts zou hebben gevoerd, aan wie zij de noodsituatie ook niet terstond zou hebben gemeld.

3. DE FEITEN

Verkort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende:

-          Op 30 januari 2008 is de kat van klaagster geopereerd in verband met tumoren van de melkklieren. De operatie is verricht door de dierenarts voor wie beklaagde op dat moment als dierenartsassistente werkzaam was;

-          Op 7 april 2008 omstreeks 15:30 uur heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de dierenartspraktijk en is zij door beklaagde te woord gestaan. De lezingen van partijen lopen uiteen waar het gaat om de vraag wat er over en weer precies is gezegd. Vast staat wel dat klaagster heeft gevraagd of dat zij die dag met haar kat mocht langskomen, of zij de dierenarts kon spreken en, in een later stadium van het gesprek, of dan een visite door de dierenarts mogelijk was. Ook staat vast dat geen van deze verzoeken is ingewilligd en dat een afspraak is gemaakt voor de volgende dag om 15:30 uur;

-          In de ochtend van 8 april 2008 is klaagster nog voor openingstijd naar de dierenartspraktijk gegaan en heeft zij beklaagde gemeld dat haar kat met ernstige ademhalingsproblemen had. Door beklaagde is te kennen gegeven dat de dierenarts met een operatie bezig was en nog andere operaties had te verrichten, maar dat klaagster de kat mocht brengen zodat er tijdens of tussen de operaties door de dierenarts naar de kat kon worden gekeken. Tevens zou getracht worden om de gemaakte afspraak die middag naar voren te schuiven en is aan klaagster medegedeeld dat zij daarover nog zou worden teruggebeld;

-          Klaagster en haar familie zijn niet op het aanbod ingegaan en zij hebben zich vrijwel direct tot een andere dierenarts gewend. Uit een door deze gemaakte thoraxfoto is gebleken dat de longen van de kat vol vocht zaten en dat er aan beide kanten uitzaaiingen waren. In overleg is besloten de kat te euthanaseren.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ingevolge artikel 15 van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde kan ook aan een dierenartsassistent(e) die paraveterinair is endie tekort schiet in de uitoefening van zijn of haar beroep door het college naar aanleiding van een tegen hem of haar ingediende klacht een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd.

5.2. In de onderhavige zaak heeft het college achteraf moeten vast stellen dat er in de beginfase van de procedure, te weten op 26 augustus 2008, door het secretariaat van het college een brief aan beklaagde is verzonden waarin abusievelijk de suggestie is gewekt dat een dierenartsassistent die zijn of haar taak niet naar behoren uitoefent te allen tijde tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Nadere bestudering van de toepasselijke regelgeving heeft echter tot de conclusie geleid dat die opvatting niet juist is, aangezien de begrippen ‘dierenartsassistent’ en ‘paraveterinair’ niet in alle gevallen en niet zonder meer op één lijn kunnen worden gesteld.

5.3. Een dierenartsassistent die tevens paraveterinair is onderscheidt zich van een dierenartsassistent die dat niet is doordat hij of zij als paraveterinair bevoegd is om een aantal limitatief in de wet opgesomde diergeneeskundige handelingen te verrichten, hetzij op aanwijzing en onder controle van een dierenarts, hetzij onder leiding van een dierenarts. Om als paraveterinair werkzaam te mogen zijn dient men over specifieke diploma’s te beschikken en als zodanig ingeschreven te staan in een daartoe bestemd register bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het college verwijst naar de artikelen 9, 10 en 14 van het Besluit Paraveteriniaren, alsmede naar artikel 18 tot en met 20 van de Regeling Paraveterinairen.

5.4. Niet iedere dierenartsassistent(e) is dus paraveterinair. Beklaagde heeft in de schriftelijke fase van de procedure aangevoerd dat zij geen paraveterinair is, dat zij alleen als dierenartsassistente heeft gewerkt en nimmer, ook in casu niet, diergeneeskundige handelingen heeft verricht. Daarnaast heeft beklaagde nog gesteld dat zij met haar werkzaamheden als dierenartsassistente is gestopt.

5.5. Ter zitting heeft de dierenarts voor wie beklaagde destijds werkzaam was desgevraagd tegenover het college bevestigd dat beklaagde geen paraveterinair is en dat zij ten aanzien van de hulpverzoeken van klaagster op 7 en 8 april 2008 steeds in overleg met haar als verantwoordelijk dierenarts heeft gehandeld.

5.6. Uit na de zitting ambtshalve nog verricht onderzoek is gebleken dat beklaagde in het genoemde register van paraveterinairen niet bekend is en dat zij ook nimmer als zodanig ingeschreven heeft gestaan. Gelet op het voorgaande en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel, gaat het college er vanuit dat beklaagde uitsluitend als dierenartsassistente, dat wil zeggen onder verantwoordelijkheid van de dierenarts, heeft gehandeld. Dit betekent dat klachten omtrent vermeend nalatig handelen door beklaagde dienen te worden gericht tegen de betreffende

dierenarts, aan wie de betreffende gedragingen in deze situatie kunnen worden toegerekend en die daarvoor in tuchtrechtelijke opzicht ter verantwoording kan worden geroepen. In de onderhavige zaak doet zich overigens de situatie voor dat de klachten die klaagster tegen de betreffende dierenarts heeft geformuleerd mede betrekking hebben op het handelen van beklaagde in deze kwestie. Het college verwijst naar de klachtzaak met nummer 2008/65, waarin heden eveneens uitspraak is gedaan en waarin –onder meer- op bedoelde klachten is beslist.

5.7. De conclusie is dus dat het college niet bevoegd is om van de klacht tegen beklaagde kennis te nemen, althans daarop te beslissen. Daarmee komt het college niet toe aan de beantwoording van de vraag of er een gevolg moet worden verbonden aan de stelling van beklaagde dat zij met haar werkzaamheden als dierenartsassistente is gestopt.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart zich onbevoegd om van de klacht tegen beklaagde kennis te nemen, althans daarop te beslissen.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.Hilvering, drs. J.G. Neuteboom, beiden dierenarts, mevr. C.A.C.A. Hoevenaars-Bakx, mevr. M.M.G. van Bentem-Meester, beiden paraveterinair, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                                        mr. G.J. van Muijen