ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0237 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/144

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0237
Datum uitspraak: 21-01-2010
Datum publicatie: 06-04-2010
Zaaknummer(s): 2008/144
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Ongegrond
  • Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Euthanasie hond onnodig lang geduurd?

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2009 plaatsgevonden. Klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. 

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat de euthanasie van de hond van klaagster door beklaagde niet goed is uitgevoerd en onnodig lang heeft geduurd. Voorts is klaagster het niet eens met de kosten van de euthanasie en heeft zij bezwaren geuit ten aanzien van de wijze waarop beklaagde na het overlijden van de hond heeft gehandeld.

3. DE FEITEN

3.1. De klacht heeft betrekking op de hond van klaagster, genaamd XXXXXX. De hond was ongeneeslijk ziek en klaagster en haar echtgenoot wisten dat euthanasie op enig moment onvermijdelijk zou zijn. Met de eigen dierenarts, tevens werkgever van beklaagde, waren afspraken gemaakt over hoe te handelen als het moment daar zou zijn. Afgesproken was dat de eigen dierenarts de euthanasie persoonlijk zou verrichten en dat het stoffelijk overschot daarna mee naar de dierenartsenpraktijk zou worden genomen en daar in de vriezer zou worden bewaard om op een later tijdstip te worden gecremeerd.

3.2. In de avond van 8 april 2007 heeft klaagster althans haar echtgenoot telefonisch contact opgenomen met de praktijk waar beklaagde werkt met het verzoek om de hond in te laten slapen. Omdat de eigen dierenarts op dat moment niet op de praktijk aanwezig was en beklaagde dienst had, is zij naar de woning van klaagster gereden.

3.3. Beklaagde heeft de hond bij klaagster thuis onderzocht en de euthanasie vervolgens uitgevoerd. De hond heeft 4 injecties toegediend gekregen. Na ongeveer anderhalf uur is de hond overleden. Omdat de auto van klaagster daarvoor te klein bleek te zijn, is het stoffelijk overschot in de auto van klaagster en haar echtgenoot naar de praktijk vervoerd. Op de praktijk aangekomen is het stoffelijk overschot in een grote plastic zak gedaan en in de vriezer van de praktijk gelegd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op haar verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster. 

5.2. Het college stelt voorop dat in een tuchtrechtelijke procedure als de onderhavige uitsluitend klachten over het diergeneeskundig handelen van een dierenarts in behandeling kunnen worden genomen. Enkele onderdelen van de klacht hebben daar geen betrekking op en ten aanzien van die klachtonderdelen dient klaagster dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit geldt voor de geuite bezwaren ten aanzien van de wijze waarop beklaagde na het overlijden van de hond heeft gehandeld en met het stoffelijk overschot van de hond is omgegaan (haar auto was te klein en zij kon de hond niet alleen dragen), ten aanzien van de wijze waarop beklaagde klaagster heeft bejegend (zij zou tijdens de euthanasie weinig tot niets hebben gezegd) en de geuite bezwaren ten aanzien van de rekening. Naar vaste jurisprudentie vallen deze klachten buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht en kan daarover niet worden geklaagd. Dit betekent dat alleen de klacht die betrekking heeft op de wijze waarop de euthanasie is uitgevoerd voor behandeling in aanmerking komt. Hieromtrent overweegt het college het volgende.

5.3. Beklaagde heeft zich tijdens het telefoongesprek met klaagster althans haar echtgenoot in de avond van 8 april 2007 als dienstdoende dierenarts bereid verklaard een visite af te leggen en zij heeft na een eigen onderzoek vastgesteld dat euthanasie gerechtvaardigd en geboden was. Overigens heeft beklaagde onbestreden gesteld dat zij vooraf door haar werkgever niet was geïnformeerd over de afspraken die er waren gemaakt over hoe er na de euthanasie zou worden gehandeld.

5.4. Het college heeft op grond van de door beklaagde in dupliek gegeven beschrijving en hetgeen klaagster daarover zelf ter zitting heeft verklaard geen aanleiding te oordelen dat de euthanasie door beklaagde niet goed is uitgevoerd. Weliswaar heeft het euthanasieproces meer tijd in beslag genomen dan door klaagster gewenst, maar niet gebleken is dat het onnodig lang heeft geduurd. Een periode van 1,5 uur is niet onaanvaardbaar en beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij zorgvuldig te werk is gegaan en de nodige pauzes heeft ingebouwd om te bezien (door luisteren en voelen) of de toegediende medicatie toereikend was. De hond is onder narcose gebracht en volgens de eigen verklaring van klaagster ter zitting was er na de eerste injectie reeds sprake van een comateuze toestand en reageerde de hond toen al niet meer op haar stem. Na ongeveer twintig minuten bleek een tweede narcose-injectie nodig, hetgeen niet altijd kan worden voorkomen. Beklaagde heeft vervolgens weer ongeveer twintig minuten gewacht om de injectie toe te dienen die er voor zou zorgen dat de hond niet meer bij zou komen en definitief zou inslapen. Toen die injectie niet voldoende snel effect sorteerde, heeft beklaagde uiteindelijk nog een injectie in het hart toegediend, waarna de hond is overleden. Het komt vaker voor dat er meerdere injecties nodig zijn om een dier definitief in te laten slapen. In casu sluit het college niet uit dat de slechte bloedcirculatie vanwege de comateuze toestand van de hond er debet aan is geweest dat de medicatie erg langzaam zijn werk deed. De gang van zaken heeft bij klaagster kennelijk de indruk doen ontstaan dat de euthanasie niet goed is uitgevoerd, maar voor het college staat genoegzaam vast dat de hond na de toegediende narcose-injecties niets meer heeft meegemaakt van het proces en rustig en zonder pijn is ingeslapen en niet heeft geleden.  

5.5. Op grond van het vorenstaande is niet gebleken dat beklaagde bij de euthanasie van de hond van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal op dit punt dan ook ongegrond worden verklaard. Voor wat betreft de overige klachtonderdelen zal klaagster, zoals in rechtsoverweging 5.2 vermeld, niet ontvankelijk worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht over de wijze waarop beklaagde de euthanasie heeft uitgevoerd ongegrond;

verklaart klaagster ten aanzien van de overige klachtonderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. E.K. Dolfijn en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen