ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0234 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/122

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0234
Datum uitspraak: 21-01-2010
Datum publicatie: 06-04-2010
Zaaknummer(s): 2008/122
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Euthanasie kat buiten medeweten en aanwezigheid van eigenaar i.c. toelaatbaar.

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2009 plaatsgevonden. Beide partijen waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde de kat van klaagster zonder haar toestemming en zonder noodzaak heeft geëuthanaseerd.

3. DE FEITEN

3.1. De klacht heeft betrekking op de kat van klaagster, een Noorse Boskat met de naam Jelke.

3.3. Op zondagavond 21 september 2008 werd beklaagde -niet de eigen dierenarts van de kat- door een buurvrouw van klaagster gebeld met het dringende verzoek langs te komen omdat de kat van klaagster, die in haar woning verbleef, ernstig ziek was en in nood verkeerde. Beklaagde heeft geadviseerd eerst contact op te nemen met de eigen dierenarts, maar werd kort daarop door de betreffende buurvrouw opnieuw gebeld met de mededeling dat zij geen contact met de eigen dierenarts kon krijgen.

3.4. Beklaagde heeft zich naar het opgegeven adres begeven en de kat van klaagster in de betreffende woning aangetroffen in aanwezigheid van twee buurvrouwen, die hem voorhielden dat klaagster afwezig en niet te bereiken was en dat de kat vaker bij hen verbleef.

3.5. Beklaagde heeft een onderzoek verricht en is na overleg met de aanwezigen tot euthanasie van de kat overgegaan. Een dag later heeft klaagster beklaagde telefonisch te kennen gegeven dat hij haar kat onnodig en zonder haar toestemming had geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster.

5.2. In zijn algemeenheid geldt dat een dierenarts, alvorens tot euthanasie van een dier over te gaan, eerst overleg met de eigenaar of verzorger dient te plegen en diens toestemming dient te verkrijgen. Deze hoofdregel lijdt uitzondering indien de gezondheidstoestand van het dier zodanig is dat euthanasie geboden is en dat langer uitstel in redelijkheid niet kan worden geduld. In die situatie is geen toestemming van de eigenaar of verzorger vereist

5.3. Vast staat dat beklaagde de kat nooit eerder had gezien, dat klaagster niet thuis was toen de bewuste visite is afgelegd en dat het dier vaker bij de betreffende buurvrouwen verbleef. Op grond van de stukken en de geloofwaardige beschrijving die beklaagde ter zitting van de visite heeft gegeven en die ook niet althans onvoldoende is betwist, acht het college voldoende aannemelijk dat de kat in een erg slechte conditie en in een noodlijdende situatie verkeerde op het moment dat beklaagde in de woning arriveerde. Beklaagde heeft verklaard dat de kat uitgemergeld en uitgedroogd was, moeilijk kon ademhalen, in een comateuze toestand op een kussen in de keuken lag, zijn kop niet zelfstandig kon opheffen en geen reflexen vertoonde. Blijkens de eigen stellingen van klaagster had de kat ook al enige tijd diverse kale plekken op het lichaam. Gelet hierop is het college van oordeel dat beklaagde op grond van de ernstige symptomen die de kat vertoonde in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de kat zonder toestemming van klaagster in te laten slapen, omdat hij het dier verder lijden wilde besparen.

5.4. Het college weegt in deze voorts mee dat klaagster te weinig heeft ingebracht ter onderbouwing van haar stelling dat haar kat in goede doen verkeerde en slechts af en toe, zoals op die bewuste zondagavond, een slecht moment had en dat om die reden euthanasie niet gerechtvaardigd was. Door klaagster is erkend dat de kat terminaal was en uit de patiëntenkaart van de eigen dierenarts blijkt dat een op 8 juli 2008 verricht (bloed)onderzoek had uitgewezen dat de nierfuncties erg slecht waren en dat de kat daarvoor speciale dieetvoeding en medicatie kreeg. Ook heeft klaagster zelf naar voren gebracht dat zij enige weken voor het overlijden van de kat naar de eigen dierenarts is gegaan omdat zij erover dacht de kat vanwege zijn gezondheidsproblemen in te laten slapen, hetgeen zij ook aan de betreffende buurvrouwen kenbaar heeft ge maakt. Dat zij daar vervolgens toch vanaf heeft gezien en dat op de patiëntenkaart op 1 september 2008 door de eigen dierenarts is vermeld dat de kat nog steeds een ‘katwaardig’ bestaan leidde, betekent niet dat er ongeveer 3 weken later bij de bewuste visite door beklaagd e geen sprake zou kunnen zijn geweest van een veel zorgelijkere situatie . Ook de ter zitting nog opgeworpen stelling dat de kat enkele uren voor zijn dood nog vrolijk rond dartelde, hetgeen op video zou zijn vastgelegd, is niet onderbouwd en sluit bovendien niet uit dat de kat enige uren later toch in nood is komen te verkeren.

5.5. Voorstelbaar is dat klaagster zich machteloos heeft gevoeld omdat zij achteraf met de euthanasie van haar kat is geconfronteerd, maar naar het oordeel van het college heeft beklaagde veterinair niet onjuist gehandeld door daartoe in de gegeven situatie zonder haar toestemming en buiten haar aanwezigheid over te gaan. Dat de betreffende buurvrouwen in deze kwestie mogelijk een discutabele rol hebben gespeeld laat onverlet dat beklaagde zich op grond van zijn bevindingen naar het oordeel van het college niet verder hoefde te verdiepen in de eigendomsverhoudingen en dat hij de toestemming van klaagster voor de euthanasie niet hoefde af te wachten.  

5.6. Op grond van het voorgaande wordt de de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. E.K. Dolfijn en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen