ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0233 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/121

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0233
Datum uitspraak: 21-01-2010
Datum publicatie: 06-04-2010
Zaaknummer(s): 2008/121
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hoestklachten hond adequaat onderzocht en behandeld?

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

tegen

Y te A,beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2009 plaatsgevonden. Beide partijen zijn daarbij verschenen.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat beklaagde bij het onderzoek en de behandeling van de hond van klaagster nalatig heeft gehandeld.

3. DE FEITEN

3.1. De klacht heeft betrekking op de hond van klaagster, een Grand Basset Griffon Vendeen van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXXXX, geboren 30 juli 2000.

3.2. Op 29 januari 2008 heeft klaagster met haar hond het spreekuur van beklaagde bezocht in verband met aanhoudende hoestklachten, waarvoor de hond eerder bij een andere dierenarts met antibioticakuren was behandeld. 

3.3. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht en geconstateerd dat de keelamandelen sterk vergroot waren en dat het achterste zachte gedeelte van het gehemelte verdikt was. Beklaagde heeft vervolgens het diergeneesmiddel Dexamethason voorgeschreven teneinde de amandelen en het opgezette strottenhoofd tot rust te laten komen. Daarnaast werd op voorhand, voor het geval de situatie niet zou verbeteren, een afspraak gemaakt voor een endoscopie op 25 februari 2008.

3.4. Op 25 februari 2008 bleken de klachten nog steeds te bestaan. Beklaagde heeft een endoscopie verricht en besloten tot een operatie, die aansluitend heeft plaatsgevonden en waarbij de keelamandelen en het betreffende gedeelte van het gehemelte zijn verwijderd. De hond heeft hierna antibiotica en een pijnstillend middel voorgeschreven gekregen.

3.5. Bij een controle afspraak op 11 maart 2008 bleken de hoestklachten wel te zijn verminderd, maar niet geheel verdwenen. De hond gebruikte op dat moment ookRimadyl en beklaagde heeft geadviseerd daarmee door te gaan. Op 25 maart 2008 heeft klaagster telefonisch contact met beklaagde opgenomen en aangegeven dat verdere verbetering was uitgebleven. Tijdens dat telefoongesprek heeft klaagster beklaagde gevraagd of de hond niet beter kon worden doorverwezen naar een specialist.

3.6. Uit de stukken is gebleken dat klaagster in de periode dat de hond door beklaagde werd behandeld via e-mail ook contact en overleg had met een andere dierenarts, die zij op 27 maart 2008 om advies heeft gevraagd omtrent de hoestklachten, waarop deze heeft geadviseerd om naar een internist te gaan. 

3.7. Op 14 juli 2008 is klaagster met de hond naar een specialist gegaan, die de longen en het hart heeft beluisterd, röntgenfotos heeft gemaakt en een aspiratiebiopt heeft genomen. De uitslag van het biopt wees op een ontsteking. Vervolgens is nog besloten om bij een andere kliniek een CT-scan te maken. Daaruit is gebleken dat de linkerlong geen zuurstof meer bevatte, dat er uitzaaiingen van tumoren waren op de rechterlong en dat de aorta en slokdarm door de tumor werden omvat. De situatie was zodanig ernstig dat op 25 juli 2008 is besloten de hond te euthanaseren.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp werd ingeroepen.

5.2. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt het college vast dat de hond door beklaagde is behandeld in de periode van 29 januari 2008 en met 11 maart 2008. Nadien heeft er alleen nog een telefoongesprek tussen partijen plaatsgevonden op 25 maart 2008. Vervolgens is er geen contact meer geweest.

5.3. Dat beklaagde niet direct aan een tumor als onderliggende oorzaak van de hoestklachten heeft gedacht en er op basis van zijn onderzoeken vanuit is gegaan dat de klachten werden veroorzaakt door de geconstateerde vergrote amandelen en het verdikte gehemelte, acht het college verdedigbaar en tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Er waren op het moment van het klinisch onderzoek en de endoscopie immers geen concrete aanwijzingen die in de richting van een tumor wezen. Voorts is onbestreden gebleven dat beklaagde op basis van de endoscopie heeft vastgesteld dat de trachea geheel schoon was en dat bij geen van de consulten sprake was van afwijkende longgeluiden. Er was dus onvoldoende reden voor extra onderzoek, zoals het maken van een röntgenfoto, en het college acht aanvaardbaar dat beklaagde heeft volstaan met een endoscopie en op grond van zijn bevindingen heeft besloten de amandelen en een deel van het gehemelte operatief te verwijderen.

5.4. Het college acht evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde bij de controle afspraak op 11 maart 2008 niet heeft besloten een verdergaand onderzoek in te stellen of de hond door te sturen naar een specialist. Daarbij neemt het college in aanmerking dat bij dit consult, dat ongeveer 14 dagen na de operatie plaatsvond, is vastgesteld dat de hoestklachten verminderd waren en dat de operatie dus in ieder geval enig resultaat had geboden en dat niet onlogisch of klachtwaardig is dat in die situatie bij beklaagde nog de verwachting bestond dat verder herstel zou intreden.

5.5. Over de aard en de inhoud van het telefoongesprek dat partijen vervolgens op 25 maart 2008 hebben gevoerd lopen de lezingen uiteen. Klaagster stelt dat zij beklaagde uitdrukkelijk heeft gevraagd of de hond moest worden doorgestuurd naar een KNO-arts, waarop beklaagde uitermate lauw zou hebben gereageerd. Beklaagde stelt juist dat hij klaagster duidelijk te kennen heeft geven dat hij voorstander was van doorsturen van de hond naar een specialist, omdat er geen longafwijkingen waren gebleken en verdere therapie op zijn praktijk niet tot vermindering van de hoestklachten zou kunnen leiden. Gelet op de tegenstrijdige lezingen kunnen de feiten op dit punt niet worden vastgesteld en is niet komen vast te staan dat beklaagde negatief zou hebben geadviseerd omtrent een doorverwijzing of dit zou hebben ontmoedigd. Het college wijst in dit verband nog op de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen klaagster en de door haar voor een second opinion benaderde andere dierenarts. In het aan deze dierenarts verzonden e-mailbericht van 27 maart 2008 schrijft klaagster dat beklaagde heeft geadviseerd de hond bij verergering van de symptomen door te sturen naar Utrecht ( waarmee de faculteit diergeneeskunde van de universiteit van Utrecht zal zijn bedoeld). Dit e-mailbericht wijst er niet op dat beklaagde ten aanzien van een doorverwijzing een te afwachtende houding heeft aangenomen of dit niet voldoende zou hebben aangemoedigd.

5.6. Tenslotte overweegt het college dat het na het laatste contact tussen partijen op 25 maart 2008 nog ongeveer 3,5 maand heeft geduurd voordat de hond door een specialist is onderzocht, dat de door deze gemaakte röntgenfoto’s aanvankelijk ook onvoldoende uitsluitsel gaven over de oorzaak van de klachten en dat eerst na het maken van een CT-scan elders definitief is en kon worden vastgesteld dat de hond ongeneeslijk ziek was.

5.7. Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van het college onvoldoende aanleiding te oordelen dat beklaagde ten aanzien van het onderzoek en de behandeling van de hond van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. E.K. Dolfijn en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen