ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0232 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2008/101

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2010:YF0232
Datum uitspraak: 21-01-2010
Datum publicatie: 06-04-2010
Zaaknummer(s): 2008/101
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Gescheurde kruisband hond: TPLO-operatie onnodig?

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster

tegen

Y te A, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft op 17 december 2009 plaatsgevonden. Beide partijen zijn daarbij verschenen. Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot, de heer X alsmede door de heer Z.

2. DE KLACHT

De klacht, zoals door althans namens klaagster ter zitting desgevraagd nog toegelicht, houdt in dat beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van de gescheurde kruisband van de hond van klaagster heeft gekozen voor een onnodig risicovolle TPLO-operatie, dat hij klaagster niet heeft gewezen op de risico’s van een dergelijke operatie, dat de nazorg en de overdracht van de patiëntgegevens naar een opvolgende collega niet naar behoren is verlopen en dat hij niet heeft gereageerd op e-mailberichten van klaagster, waarin zij haar ongenoegen over de behandeling heeft geuit.

3. DE FEITEN

3.1. De klacht heeft betrekking op de hond van klaagster, een Bullmastiff van het vrouwelijk geslacht met de naam XXXX, geboren in januari 2005. Klaagster en haar echtgenoot hebben op 18 maart 2008 beklaagde –niet de eigen dierenarts- geconsulteerd, omdat de hond al enige weken last had van zijn linker achterpoot en kreupel liep.

3.2. Beklaagde heeft na onderzoek geconcludeerd dat er sprake was van een gescheurde kruisband en voorgesteld de hond te opereren middels de zogeheten TPLO-techniek (Tibial Plateau Leveling Osteotomie) De operatie aan de knie van de hond is door beklaagde op 20 maart 2008 uitgevoerd.

3.4. Op 2 april 2008 zijn de hechtingen van de operatiewond verwijderd. Bij een controle-afspraak op 6 mei 2008 bleek de hond nog mank te lopen. Beklaagde heeft bij dat consult röntgenfoto’s gemaakt, waaruit geen afwijkingen naar voren zijn gekomen.

3.5. In de periode hierna is beklaagde ziek geworden en heeft hij de hond niet meer behandeld. Omdat de hond mank bleef lopen hebben klaagster en haar echtgenoot op 16 juni 2008 opnieuw de praktijk van beklaagde geconsulteerd. Een collega van beklaagde heeft hen in verband met de afwezigheid van beklaagde te woord gestaan. Door deze collega is Metacam voorgeschreven en geadviseerd met de hond te gaan wandelen en een afspraak met beklaagde te maken, zodra hij hersteld zou zijn.

3.6. Klaagster en haar echtgenoot hebben op 21 augustus 2008 met de hond een orthopeed bezocht voor een second opinion. Die heeft hen na onderzoek medegedeeld dat een TPLO-operatie grote risico’s met zich meebrengt en dat de operatie door beklaagde niet goed was uitgevoerd. De hond is door de betreffende orthopeed opnieuw geopereerd, waarbij kunstbandjes zijn aangelegd om de knie te stabiliseren. Het college heeft uit het verhandelde ter zitting begrepen dat de hond hierna weliswaar iets beter is gaan lopen, maar dat zij nog steeds last van de betreffende knie heeft.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de hond op het moment dat beklaagde werd geconsulteerd al 6 à 7 weken pijnklachten aan de linker achterpoot had en niet goed kon lopen. Gelet hierop en nu het onderzoek door beklaagde een gescheurde kruisband als oorzaak van de klachten uitwees, was operatief ingrijpen geïndiceerd. Er ontstaat door een gescheurde kruisband immers een instabiel kniegewricht, waardoor de meniscus beschadigd kan raken en er snel slijtage (artrose) in het kniegewricht kan optreden.

5.3. Een gescheurde kruisband kan volgens verschillende technieken operatief worden behandeld, zoals bijvoorbeeld volgens de door beklaagde uitgevoerde moderne TPLO-techniek, alsook volgens de door de opvolgende orthopeed uitgevoerde meer traditionele techniek. Bij laatstgenoemde operatietechniek wordt het kniegewricht geopend, waarna de restanten van de kapotte kruisband en andere beschadigde delen worden verwijderd en het kniegewricht middels het aanleggen van kunstbandjes wordt gestabiliseerd. Bij de TPLO-techniek wordt het bovenste gedeelte van het scheenbeen losgezaagd en de stand van de bovenkant van het scheenbeen met behulp van botplaten en botschroeven zodanig gekanteld en gecorrigeerd dat de knie zonder kruisband belastingsstabiel is.

5.4. Welke techniek de voorkeur heeft is afhankelijk van het dier, de klachten en de ervaring van de dierenarts. Naar het oordeel van het college kan niet worden gezegd dat een traditionele operatie met kruisbandjes aantoonbaar betere resultaten geeft. Beklaagde heeft uiteengezet dat gelet op de leeftijd en het gewicht van de hond voor de TPLO-techniek is gekozen en dat deze techniek op langere termijn minder kans geeft op meniscusgerelateerde problemen en artroseontwikkeling. Die keuze en de daaraan gegeven motivering kan naar het oordeel van het college veterinair gezien niet als onjuist worden aangemerkt. De techniek wordt ook steeds meer toegepast en is niet ongebruikelijk. In dit verband zij ook vermeld dat klaagster en haar echtgenoot zelf het initiatief hebben genomen om beklaagde te consulteren, die nu eenmaal veel met deze techniek werkt. Overigens heeft beklaagde betwist dat hij zich, zoals klaagster heeft gesteld, neerbuigend zou hebben uitgelaten over de traditionele operatietechniek met kunstbandjes.

5.5. Wél is het zo dat de door beklaagde gebruikte TPLO-operatietechniek ingewikkelder is en dat daarvoor de nodige expertise en ervaring is vereist. Beklaagde heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij terzake voldoende expertise en ervaring heeft en dat de operatie om die reden ook niet risicovoller is geweest dan andere bestaande operatietechnieken, waarbij komt dat niet is gebleken dat beklaagde bij de operatie fouten heeft gemaakt, waarover hierna meer.

5.6. Dat er door beklaagde aan klaagster mogelijk geen folder of hand-out van de TPLO-operatie is uitgereikt acht het college niet zodanig verwijtbaar dat daarvoor het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn. Overigens is niet in geschil dat klaagster wel schriftelijke informatie heeft gekregen omtrent de algemene risico’s van een operatie. Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat de folders met specifieke informatie over de TPLO-techniek in een bakje in het laboratorium liggen, dat hij die normaliter persoonlijk aan eigenaren overhandigt en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat ook aan klaagster een exemplaar was uitgereikt, maar dat niet kan worden uitgesloten dat dit misschien niet is gebeurd. Het college weegt voorts mee dat de keuze voor de TPLO-techniek zoals hiervoor reeds overwogen verdedigbaar en gelet op de ervaring van beklaagde niet onverantwoord of onnodig risicovol was. Hiernaast geldt dat een dierenarts niet gehouden is om een in te stellen therapie, behandeling of operatie tot in detail met een eigenaar van een dier te bespreken en is het de vraag of de operatie door klaagster zou zijn afgezegd indien de hand-out wel was uitgereikt.

5.7. Ten aanzien van de operatie zelf is het college van oordeel dat beklaagde de door klaagster via haar rechtsbijstandsverzekeraar bij brief d.d. 8 december 2008 geformuleerde aantijgingen (ten aanzien van de gebruikte botplaten en de controle op de knie) in verweer overtuigend heeft weerlegd. Ook anderszins is niet gebleken dat de operatie niet lege artis zou zijn uitgevoerd. Bij de controle op 2 april 2008 bleek de heling van de operatiewond naar wens te verlopen en dat de hond de betreffende poot al wel belastte, maar niet met volledig gewicht Verder bleek uit de bij de controleafspraak op 6 mei 2008 gemaakte röntgenfoto’s dat er voldoende botafzetting was en dat de positie van de schroeven en de botplaat ongewijzigd waren gebleven. Dat de knie bij dat consult in geringe mate -een paar graden- overgecompenseerd was en dat de hond nog mank liep en de poot nog niet geheel belastte was, ook gelet op het feit dat de operatie (nog maar) ongeveer anderhalve maand eerder was uitgevoerd, op zich zelf niet verontrustend. De snelheid van revalidatie hangt af van een aantal factoren, zoals de leeftijd en het gewicht van de hond en de hoeveelheid aangetroffen artrose op het moment van opereren, die weer afhankelijk is van de tijd die er is gelegen tussen het scheuren van de kruisband en de operatie. Als de patiëntenkaart van beklaagde wordt gevolgd zou de betreffende knieband al ongeveer 7 weken voordat de hond is geopereerd, afgescheurd kunnen zijn geweest. Los hiervan is een feit van algemene bekendheid dat aan elke operatieve ingreep risico’s kleven, dat er nimmer 100% genezing kan worden gegarandeerd en dat er altijd ernstige complicaties kunnen optreden zonder dat daar een verwijtbare fout van de dierenarts aan ten grondslag ligt. Ook na een geslaagde kruisbandoperatie kan er alsnog een scheuring van de meniscus ontstaan.

5.8. Dat beklaagde tegen klaagster zou hebben gezegd dat de hond na 7 weken weer zou kunnen rennen is achteraf te voorbarig en te optimistisch gebleken. Beklaagde had er dan ook beter aan gedaan zich wat gereserveerder op te stellen, maar gelet op de bevindingen op het consult van 6 mei 2008 en zijn ervaring is niet onbegrijpelijk dat bij beklaagde de verwachting bestond dat er nog volledig herstel zou intreden. Ook op dit punt is het college van oordeel dat er te weinig aanleiding is beklaagde tuchtrechtelijk te bestraffen.

5.9. Voorts acht het college het niet redelijk beklaagde tegen te werpen dat hij geen goede nazorg heeft verleend. Beklaagde is ziek en arbeidsongeschikt geworden en heeft de hond na het consult op 6 mei 2008 niet meer gezien. Hierdoor is het voor hem feitelijk niet mogelijk geweest nazorg te verlenen. Het op 16 juni 2008 door de collega van beklaagde aan klaagster gegeven advies om opnieuw een afspraak te maken met beklaagde is niet door klaagster opgevolgd. Verder is niet gebleken dat de overdracht van naar collega’s gebrekkig is geweest en te wensen overliet. De patiëntenkaart is naar het oordeel van het college voldoende duidelijk ingevuld.

5.10. Op grond van de stukken en bij gebreke van aanvullend bewijs kan tenslotte niet met zekerheid worden geconcludeerd dat beklaagde een verwijt treft ten aanzien van het onbeantwoord laten van het e-mailbericht dat klaagster op 21 augustus 2008 op de website van het dierenziekenhuis heeft achtergelaten en ook naar het e-mailadres van beklaagde op de praktijk heeft verzonden, waarin zij haar ongenoegen heeft geuit over de behandeling. Beklaagde heeft gesteld dat e-mailberichten bij de administratie van het dierenziekenhuis binnenkomen en vervolgens worden uitgezet, maar dat deze hem nimmer hebben bereikt. Overigens is gebleken dat het dierenziekenhuis in oktober 2008 wel op de hoogte is geraakt van de door klaagster geuite bezwaren en dat zij vervolgens door de manager van het dierenziekenhuis is uitgenodigd voor een gesprek. Op grond van het voorgaande is niet komen vast te staan dat beklaagde de e-mailberichten bewust niet heeft willen beantwoorden of anderszins niet bereid is geweest om ten aanzien van de ontstane complicaties bij de hond in overleg te treden en tot een oplossing te komen.

5.11. De conclusie is dan dat er onvoldoende aanleiding is te oordelen dat beklaagde ten aanzien van de behandeling van de hond van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klachten zullen daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klachten ongegrond,

Aldus vastgesteld te ‘s- Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs.Th.A.M. Witjes, drs. E.K. Dolfijn en drs. J.Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Bij vervroeging uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2010 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

mr. J.B.M. Keijzers                            mr. G.J. van Muijen