ECLI:NL:TDIVBC:2010:YF0243 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 10/01

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2010:YF0243
Datum uitspraak: 31-05-2010
Datum publicatie: 18-06-2010
Zaaknummer(s): VB 10/01
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Ontsnapte kat.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G E

Dossiernummer: VB 10/01

Uitspraak in de zaak van

X

wonende te Den Haag,

appellante van een uitspraak

van 26 november 2009 van het

Veterinair Tuchtcollege (2008/117)

tegen

Y

1. Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 26 november 2009, verzonden op 26 november 2009, ongegrond verklaard de klacht van X wonende te Den Haag (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te Honselersdijk (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat Moppie van appellante, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 15 januari 2010 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing.

Beklaagde heeft bij brief van 11 februari 2010 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 9 april 2010. Bij die gelegenheid hebben appellante en beklaagde hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1 Op 22 april 2008 was de kat Moppie van appellante opgenomen in de praktijk van beklaagde voor het uitvoeren van een sterilisatie. De opnameruimte heeft een afmeting van ongeveer 3,5 x 3,5 meter, met daarin een raampje van ongeveer 60 x 80 centimeter. Het raampje, met de scharnieren aan de bovenkant, stond open. Ervoor was een hor, welke van boven naar beneden was getrokken en beneden vastgezet was met een veersysteem.

Nadat beklaagde de kat met het oog op de operatie had onderzocht en gewogen en de kat in het hokje wilde terugzetten, gleed de kat uit op het kleedje dat daarin lag, en belandde op de grond. De kat is in paniek één keer tegen een blinde muur en vervolgens twee keer tegen de muur met het raam opgesprongen; beide keren raakte het dier de hor, en bij de tweede keer schoot de hor los. De hor is daardoor opengegaan en de kat is door het raam ontsnapt. De kat is nog immer vermist.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.1. In geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, meer in het bijzonder of beklaagde een verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de verdwijning van de kat.

5.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in de praktijk waar beklaagde werkt een speciale opnameruimte is ingericht, waar alle katten verblijven alvorens ze een operatie of behandeling ondergaan. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat de kat van klaagster voor de te verrichten ingreep in de opnameruimte erg nerveus werd en tegen de muur opsprong. Zij heeft verklaard zich er op dat moment direct van te hebben vergewist of alle deuren gesloten waren, hetgeen het geval bleek te zijn. Beklaagde heeft voorts onbestreden aangevoerd dat het klapraampje waaruit de kat uiteindelijk is ontsnapt zich erg hoog in een betegelde muur bevindt (boven ooghoogte) en dat het raampje op dat moment weliswaar openstond (ongeveer 12 cm), maar dat er een hor voor was geplaatst.

5.3. Dat de kat kans heeft gezien om tegen de betegelde (dus gladde) muur op te springen en vervolgens kennelijk tot twee keer toe zodanig wild tegen het horgaas van het raam is opgesprongen dat zij er doorheen is kunnen vluchten, acht het college zodanig uitzonderlijk, dat beklaagde met een ontsnapping via die weg geen rekening hoefde te houden. De constatering achteraf, dat beklaagde er beter aan gedaan ook het raam waaruit de kat is ontsnapt te sluiten, rechtvaardigt niet de conclusie dat er onvoldoende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van een ontsnapping, die beklaagde in de gegeven omstandigheden zoals gezegd niet hoefde te verwachten. Ook de stelling dat beklaagde, als zij de patiëntenkaart goed had bestudeerd, had kunnen weten dat de kat –om in de termen van klaagster te blijven- ‘vluchtgevaarlijk’ was, leidt niet tot een ander oordeel. De enkele vermelding op de patiëntenkaart dat de kat in februari 2008 enige tijd vermist is geweest is naar het oordeel van het college niet van dien aard dat deze beklaagde had moeten aanzetten extra maatregelen te nemen.

5.4. Voorts kan niet worden gezegd dat beklaagde dan wel de praktijk waar zij werkzaam is de zaak na de ontsnapping lichtvaardig heeft opgenomen. Er is met meerdere collega’s naar de kat gezocht, er is melding gemaakt van de vermissing op websites en in een radioprogramma en beklaagde is persoonlijk langs de deuren gegaan om te vragen of iemand de kat had gezien. Verder zijn er flyers gedrukt en uitgedeeld, zijn er gedurende ongeveer twee maanden vangkooien geplaatst in de buurt en zijn er advertenties geplaatst in een regionale krant met hoge oplage. Al deze acties hebben tot dusverre niets opgeleverd. Hoewel klaagster ter discussie heeft gesteld of er wel voldoende voedsel in de vangkooien aanwezig was en of de advertenties niet beter op de voorpagina van de betreffende krant hadden kunnen worden geplaatst, is het college van oordeel dat beklaagde en de praktijk waar zij werkt meer dan voldoende actie hebben ondernomen om de kat terug te vinden. Dit geldt temeer nu daarnaast via de aansprakelijkheidsverzekeraar van beklaagde aan klaagster ook nog een bedrag van € 500,- is aangeboden, waarmee zij om haar moverende redenen geen genoegen heeft genomen. Voorstelbaar is dat klaagster de zaak emotioneel niet goed kan afsluiten zolang zij niet weet of haar kat nog in leven is. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde in deze echter al hetgeen gedaan wat van haar in redelijkheid mocht worden gevergd en is zij tot meer niet gehouden. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

5.5. Tenslotte wordt nog overwogen dat ook het verzoek van klaagster tot vergoeding van door haar gemaakte reiskosten niet toewijsbaar is en buiten het bestek valt van een procedure als de onderhavige, waarin uitsluitend over de diergeneeskundige behandeling van een dier kan worden geklaagd.“

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1 Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat gezien de in dit geval toepasselijke norm van artikel 14, aanhef en onder a, van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde (hierna: WUD), aan de orde is de feitelijke toedracht met betrekking tot vorenomschreven ontsnapping van de kat op 22 april 2008 en de wijze waarop beklaagde in dat verband heeft gehandeld. Het gaat hierbij om de beantwoording van de vraag of beklaagde door enig handelen of nalaten in evengenoemd feitelijk kader is te kort geschoten in de zorg die zij in haar hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten met betrekking tot de kat van appellante.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat hetgeen in de bestreden beslissing onder 5.4 en 5.5 is overwogen, omtrent de handelwijze van beklaagde na het ontsnappen van de kat, niet valt onder de reikwijdte van genoemd artikel 14, zodat daaromtrent geen tuchtrechtelijk oordeel kan worden gegeven.

4.2 Ten algemene overweegt het Veterinair Beroepscollege dat de zorg die een dierenarts behoort te betrachten met betrekking tot een dier dat hem ter behandeling is toevertrouwd, met zich mee brengt dat hij, voor zover dit in zijn vermogen ligt, moet voorkomen dat het dier kan ontsnappen.

4.3 Wat de behandelwijze van beklaagde betreft onderschrijft het Veterinair Beroepscollege het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege, neergelegd onder 5.3 van de bestreden beslissing.

Ook het Veterinair Beroepscollege komt tot het oordeel dat beklaagde, afgemeten aan de hiervoor in paragraaf 4.2 weergegeven norm, tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij neemt het Veterinair Beroepscollege nog het volgende in aanmerking.

De overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting bieden geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de kat van appellante zodanig uitzonderlijke gedragskenmerken had, in de zin van wildheid of vluchtgevaarlijkheid, dat in het kader van de behandeling door beklaagde bijzondere, extra voorzorgsmaatregelen hadden behoren te worden getroffen.

De onberekenbare aard van een kat zal in het algemeen met zich brengen, dat deuren en ramen van een behandelkamer gesloten moeten zijn als tot behandeling wordt overgegaan. Beklaagde heeft gesteld dat de deur van de behandelkamer gesloten was en dat zij het raam als gesloten heeft ervaren doordat de hor voor het raam getrokken was. Voorts heeft beklaagde gesteld dat de behandelruimte met het door een hor afgeschermde raam zo’n 20 jaar zonder problemen in gebruik is geweest.

Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat beklaagde door voor de behandeling van de kat van beklaagde gebruik te maken van de op voormelde wijze afgesloten behandelkamer niet meer risico heeft genomen dan onder de gegeven omstandigheden verantwoord was. Het ontsnappen van de kat is naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden ter zake waarvan beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Het beroep treft derhalve geen doel.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. W. Sorgdrager en de leden mr. H.C. Cusell, mr. J.M. Willink, drs. M.A. van Messel (dierenarts), drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 31 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                       w.g. Voorzitter