ECLI:NL:TDIVBC:2010:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2009/06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2010:3
Datum uitspraak: 09-04-2010
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): VB 2009/06
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond, een Bull Terriër, met ontstoken teen aan één van de voorpoten.

V E T E R I N A I R    B E R O E P S C O L L E G  E

Dossiernummer: VB 09/06

Uitspraak

in de zaak van

X

wonende te A,

appellante van een uitspraak

van 23 juli 2009 van het

Veterinair Tuchtcollege (2008/51)

tegen

Y
1.
Het verloop van de procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 23 juli 2009, verzonden op 27 juli 2009, ongegrond verklaard de klacht van X, wonende te A (hierna te noemen appellante), dat Y, dierenarts te A (hierna te noemen beklaagde), te kort is geschoten in de zorg die hij in zijn hoedanigheid van dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

Appellante heeft bij beroepschrift van 16 september 2009 bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld tegen voormelde beslissing. Bij brieven van 12 en 14 oktober 2009 heeft appellante het beroepschrift aangevuld.

Als gemachtigde van beklaagde heeft Z, werkzaam bij W te B, bij brief van 12 november 2009 op het beroepschrift gereageerd.

De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 9 februari 2010. Bij die gelegenheid hebben appellante, bijgestaan door haar partner, en beklaagde, bijgestaan door voornoemde Z, hun standpunten nader toegelicht.

2. De vaststaande feiten

Het Veterinair Beroepscollege is uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.1   Eind februari 2008 heeft appellante haar hond, een Bull Terriër genaamd Rasta, ter behandeling aangeboden aan haar eigen dierenartsen in verband met een ontstoken poot. In totaal heeft Rasta gedurende 3 weken het antibioticum Cefaral gekregen. Daarna heeft appellante haar hond probiotica gegeven.

2.2   Op 28 maart 2008 is beklaagde geconsulteerd door de oppas van de hond van appellante, die een dag eerder op vakantie was gegaan. De reden van het consult was een ontstoken teen aan één van de voorpoten. De oppas heeft beklaagde meegedeeld dat de hond waarschijnlijk al een behandeling met Cefaral had gekregen en heeft ook twee flesjes met homeopathische middelen aan beklaagde getoond. Beklaagde heeft na klinisch onderzoek vastgesteld dat de hond een pijnlijke verdikte teen had en een afgebroken nagel. Hij heeft het antibioticum Baytril 150  mg. voorgeschreven. Tevens heeft beklaagde geadviseerd de ontstoken teen te reinigen in een badje met Biotex.

2.3   Bij controle op 3 april 2008 heeft beklaagde geen verbetering van de teen waargenomen en heeft beklaagde de oppas geadviseerd door te gaan met het toedienen van Baytril en het reinigen van de teen in een badje met Biotex.

2.4   Op 14 april 2008 heeft beklaagde vastgesteld dat de situatie was verslechterd. De teen was nog erg dik en pijnlijk en stonk. Er kwam pus uit de teen uit de teenwond en de hond liep op drie poten. Beklaagde heeft de teen onder sedatie nader onderzocht, een röntgenfoto van de teen gemaakt en heeft, na overleg met zijn praktijkgenoot V en de oppas van de hond, besloten tot amputatie van de teen.

2.5   Op 18 april 2008 heeft beklaagde het verband verwisseld en telefonisch contact met appellante gehad.

3. De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

Het Veterinair Tuchtcollege heeft aan de bestreden beslissing, waarin appellante is aangeduid als klaagster, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“6.1.

In geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster.

6.2.

Het college stelt voorop dat niet ter discussie staat dat het klaagster zelf is geweest, die de zorg voor haar hond tijdens haar vakantie heeft toevertrouwd aan een oppas, die daarmee houder van de hond werd. In zijn algemeenheid geldt dat een dierenarts er op mag vertrouwen dat een houder van een dier bevoegd is om over dat dier te beslissen. In de onderhavige zaak komt daar nog bij dat de oppas een eigen cliënt was en beklaagde onbestreden heeft gesteld dat de oppas hem desgevraagd heeft medegedeeld dat contact met de eigenaar niet mogelijk was, dat niet bekend was wie de eigen dierenarts was en dat hij, de oppas, volledige zeggenschap over de hond had. Het college acht tuchtrechtelijk niet verwijtbaar dat beklaagde op die mededelingen is afgegaan, temeer niet nu, zoals hierna zal blijken, beklaagde veterinair niet onjuist heeft gehandeld. Overigens heeft klaagster op geen enkele wijze aangetoond dat zij de oppas de door haar gestelde instructies heeft gegeven. Een verklaring van de oppas, die hierover uitsluitsel had kunnen geven, is niet in het geding gebracht en ook is niet gebleken dat enige actie richting de oppas is ondernomen in verband met het niet nakomen van gemaakte afspraken.

6.3.

Met betrekking tot de amputatie als zodanig kan aan klaagster worden toegegeven dat de aantekeningen op de patiëntenkaart de indruk kunnen wekken dat er geen sprake was van een noodzaak tot amputatie en dat beklaagde louter de wens van de oppas heeft gevolgd. Beklaagde heeft ter zitting naar het oordeel van het college echter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ook zelf volledig achter de amputatie stond, omdat de teen van de hond ernstig en chronisch ontstoken was, de hond op drie poten liep, de teen stonk en er pus uit kwam en er geen verbetering in de situatie te verwachten viel. Gelet hierop en mede gelet op de uitkomst van het pathologisch onderzoek, zoals vermeld in het ter zitting nog overgelegde schrijven gericht aan de eigen dierenarts, waaruit achteraf is gebleken dat het beenweefsel rond de teen reeds was aangetast, acht het college de conclusie gerechtvaardigd dat amputatie geïndiceerd en onvermijdelijk was. Dat daarmee strikt genomen nog wel een week had kunnen worden gewacht omdat van een levensbedreigende situatie geen sprake was, betekent niet dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld door tot amputatie over te gaan op een moment dat het dier reeds onder sedatie verkeerde. Ook hier neemt het college in aanmerking dat amputatie onvermijdelijk was en verbetering in redelijkheid niet te verwachten viel. Voorts is niet gebleken dat beklaagde wist wanneer klaagster van vakantie zou terugkeren en heeft hij onbestreden gesteld dat hij niet wist of kon weten wie de eigen dierenarts van de hond was, zodat collegiaal overleg niet mogelijk was. Tenslotte heeft beklaagde naar het oordeel van het college transparant gehandeld door de teen in formaline te bewaren, met de bedoeling om klaagster en haar echtgenoot na terugkomst van vakantie van de noodzaak van de amputatie te kunnen overtuigen.

6.4.

Op grond van het voorgaande heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder toestemming van klaagster over te gaan tot amputatie van de teen van haar hond. Dit betekent dat de klacht ongegrond wordt verklaard.”

4. De overwegingen van het Veterinair Beroepscollege

4.1   Hetgeen appellante in beroep naar voren heeft gebracht kan worden samengevat in twee stellingen, te weten

a) beklaagde had niet mogen overgaan tot amputatie van de teen, omdat de oppas van de hond niet beslissingsbevoegd was en appellante als eigenaar geen toestemming voor de amputatie had gegeven,

b) beklaagde had niet mogen overgaan tot amputatie, omdat dit veterinair gezien niet geïndiceerd was.

4.2   Aangaande de eerste stelling overweegt het Veterinair Beroepscollege als volgt.

Appellante had de zorg voor haar hond overgedragen aan een oppas, die daarmee houder van de hond was geworden. Ten algemene geldt dat de dierenarts wiens hulp wordt ingeroepen door de houder van het desbetreffende dier, er van mag uitgaan dat die houder bevoegd is beslissingen omtrent dat dier te nemen. In zodanig geval is de dierenarts niet gehouden de eigenaar te raadplegen, ook niet voor ingrepen als de onderhavige. Omstandigheden op grond waarvan in de voorliggende zaak anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch gebleken.

De stelling van appellante, dat beklaagde niet zonder haar toestemming tot amputatie van de teen heeft mogen overgaan, gaat derhalve niet op.

Ten onrechte heeft het Veterinair Tuchtcollege zijn oordeel dat appellantes toestemming niet vereist was, mede gebaseerd op de vaststelling dat beklaagde meende dat appellante, eigenaar van de hond, telefonisch niet bereikbaar was, en dat beklaagde niet wist wie appellantes eigen dierenarts is.

4.3   Ten aanzien van de veterinaire behandeling van de hond heeft appellante gesteld dat beklaagde ten onrechte is overgegaan op een behandeling met Baytril, omdat haar hond misselijk wordt van Baytril, en ten onrechte reiniging met Biotex heeft geadviseerd, omdat de poot volgens de eigen dierenarts verder moest genezen door de teen goed droog houden. Appellante heeft voorts gesteld dat beklaagde contact had moeten opnemen met de eigen dierenarts, zodat hij zich omtrent de voorafgaande behandeling van de poot op de hoogte had kunnen stellen.

Beklaagde heeft gesteld dat hij op grond van de aanwijzingen van de oppas en de getoonde flesjes met homeopathische middelen niet heeft kunnen achterhalen door wie de hond eerder zou zijn behandeld en dat hij voor het antibioticum Baytril heeft gekozen, nu het toedienen van Cefaral blijkbaar niet afdoende was geweest om de infectie te onderdrukken.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt omtrent de veterinaire behandeling het volgende.

4.4   Bij de eerste consultatie op 28 maart 2008 heeft beklaagde moeten oordelen op grond van de anamnese dat de hond al langer last had van een infectie aan de voorpoot, waar hij waarschijnlijk Cefaral voor had gekregen, en de klinische constatering van een ontsteking van een teen met een klein randje nagel. Dat beklaagde had kunnen achterhalen wie de behandelend dierenarts was, met wie hij contact zou hebben kunnen opnemen, is weliswaar door appellante gesteld, maar is door beklaagde met klem bestreden en voorts door appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt. Afgezien van de omstandigheid dat beklaagde niet op de hoogte kon zijn van de voorgeschiedenis van de ontstoken teen en een mogelijke verbetering van de situatie, zoals door appellante is gesteld, heeft beklaagde op een veterinair juiste wijze gehandeld, door een behandeling met Baytril en reiniging in een badje met Biotex voor te schrijven. Ook het voortzetten van deze behandelwijze op 3 april 2008 acht het Veterinair Beroepscollege veterinair niet onjuist. 

4.5   Ten aanzien van de behandeling op 14 april 2008 overweegt het Veterinair Beroepscollege dat beklaagde werd geconfronteerd met een chronische ontsteking van een teen, die al geruime tijd was behandeld met antibiotica, maar daar niet op reageerde. Bovendien was er eerder sprake van verslechtering van de situatie, dan van verbetering, aangezien de teen dik was en stonk, er pus uit kwam, de hond veel pijn had en op drie poten liep. Het Veterinair Beroepscollege overweegt voorts dat een chronische ontsteking van een teen, die niet reageert op behandeling, een indicatie is voor amputatie van deze teen, en dat beklaagde pas tot het definitieve advies aan de oppas om de teen te amputeren is gekomen nadat hij overleg had gepleegd met zijn praktijkgenoot.

Al deze omstandigheden in overweging nemend, acht het Veterinair Beroepscollege het veterinair niet onjuist dat beklaagde tot amputatie van de teen is overgegaan. Dat amputatie nog enkele dagen had kunnen worden uitgesteld, zoals door beklaagde ook is beaamd, neemt niet weg dat reeds op 14 april 2008 een indicatie voor deze ingreep bestond en de beslissing tot amputatie op goede gronden en zorgvuldig tot stand is gekomen.

Derhalve gaat ook de tweede stelling van appellante niet op.

Slotsom

Op grond van het vorenoverwogene komt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom dat het ingestelde beroep verworpen dient te worden en dat de bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege met verbetering van gronden dient te worden bevestigd.

5. Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege:

·        verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door de voorzitter mr. W. Sorgdrager en de leden mr. G. van der Wiel, mr. M.J. Kuiper, drs. N.H. Lieben (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van de secretaris mr. S.F.G. Cornel-van der Meulen en door de voorzitter te Den Haag op 9 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

w.g. Secretaris                                                                    w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

Secretaris