ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0301 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5514

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2010:YA0301
Datum uitspraak: 01-02-2010
Datum publicatie: 02-02-2010
Zaaknummer(s): 5514
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt aan advocaat wederpartij onjuiste informatie aan rechtbank te hebben verstrekt en deze te laat aan klager kenbaar gemaakt te hebben. Ongegrond.

1 februari 2010

No. 5514

Hof van Discipline

Beslissing

naar aanleiding van het hoger beroep van

klager,

tegen:

verweerster.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 18 mei 2009, onder nummer 08-312a, aan partijen toegezonden op 18 mei 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 juni 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  een brief van klager van 20 juni 2009;

- de antwoordmemorie van verweerster van 26 juni 2009.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 30 november 2009, waar klager is verschenen.

3. De klacht

De klacht, voor zover in hoger beroep van belang, houdt zakelijk weergegeven in dat:

a.  verweerster bewust in de toelichting op de vordering van de benadeelde partij foutieve informatie aan de rechtbank heeft verstrekt;

b. verweerster niet tijdig voorafgaand aan de zitting in hoger beroep klager inzage heeft verstrekt in de toelichting die verweerster namens haar cliënte ter zitting zou geven;

c.  verweerster op die zitting een nieuw voor klager onbekend stuk heeft ingediend.

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Een kantoorgenote van verweerster, mr. M., heeft een cliënte (mevrouw R.) bijgestaan die tegen klager aangifte had gedaan wegens seksueel geweld. Het betrof een aangifte wegens stalking (belaging) bedreiging en diefstal in aanvulling op een eerdere aangifte wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot doodslag en verkrachting.

Op 16 mei 2007 behandelde de strafkamer van de rechtbank Amsterdam de strafzaak tegen klager.

Mr. M. had ten behoeve van haar cliënte een vordering beledigde partij ingediend die op die zitting zou worden behandeld, maar zij had op de zittingsdag een verhindering en heeft verweerster gevraagd haar te vervangen.

Verweerster heeft ter zitting mevrouw R. bijgestaan en een door mr. M. opgestelde toelichting op de vordering voorgedragen.

In deze toelichting staan diverse verwijten aan het adres van klager, onder meer dat klager zich tijdens het verblijf van mevrouw R. in S. in haar persoonlijke levenssfeer mengde door haar briefgeheim te schenden en post uit de brievenbus van haar Amsterdamse woning te stelen; zodoende achterhaalde hij bij welke woningbouwvereniging zij de woning huurde en maakte aldaar melding van het feit dat zij de woning had onderverhuurd waarna de woningbouwvereniging de huur aan haar opzegde en zij dakloos dreigde te worden.

Een en ander diende mede ter onderbouwing van een schadeclaim van € 10.203,-- als voorschot op een nog nader te claimen schadebedrag.

4.2 De mededeling dat de woningbouwvereniging mevrouw R. de huur had opgezegd was onjuist.

Uit door klager overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat mevrouw R. ervoor heeft gekozen de huurovereenkomst zelf te beëindigen en te verhuizen; de woning is door mevrouw R. op 6 juli 2007 verlaten.

4.3 Ter zitting van de strafkamer heeft verweerster een e-mailbericht overgelegd van 13 april 2007 van de hand van klager aan de (ex)vriend van mevrouw R. waarin klager enige mededelingen doet en vragen stelt.

Deze productie heeft verweerster niet op voorhand toegezonden aan de raadsman van klager in de aanhangig gemaakte strafzaak.

4.4 Voor het overige zal het hof uitgaan van de feiten zoals door de raad vastgesteld en die in hoger beroep niet zijn bestreden.

5. De beoordeling

5.1 Met betrekking tot het klachtonderdeel b. heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De tegen de gegrondbevinding van dit onderdeel gerichte grief faalt.

5.2 Met betrekking tot het klachtonderdeel a. overweegt het hof als volgt.

Het hof stelt voorop dat een advocaat die een door een ander opgesteld stuk voordraagt in beginsel de verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van dat stuk. Die verantwoordelijkheid gaat niet zo ver dat de advocaat tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor iedere onjuistheid van feitelijke aard. Allereerst dient vast komen te staan dat de advocaat de onjuistheid kent of bij eenvoudig onderzoek behoort te kennen. In deze zaak moet ervan worden uitgegaan dat verweerster wist, althans had kunnen weten dat het niet de woningbouwvereniging was geweest die de huur had opgezegd maar mevrouw R. Toch is dit feit voor het hof van te gering gewicht om daaraan in dit geval tuchtrechtelijke consequenties te verbinden. Aannemelijk is immers wel geworden dat de strekking van de betrokken, gedeeltelijk onjuiste, passage was om de strafrechter ervan te overtuigen dat mevrouw R. door de strafbare handelingen van klager schade had geleden. Aannemelijk is ook geworden dat mevrouw R. genoodzaakt was de huur te beëindigen onder druk van de woningbouwvereniging, die anders stappen zou hebben genomen om de huur wegens niet toegestane onderverhuur te beëindigen, zodat de strekking en consequenties van de onjuiste mededeling niet anders waren dan in het geval van een juiste voorstelling van zaken.

            Het hof acht de aangevoerde grief tegen dit klachtonderdeel ongegrond.

5.3  Ook klachtonderdeel sub c., voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, is ongegrond.

Vaststaat dat mr. M. mevrouw R. heeft bijgestaan in de begeleiding van de schadeaspecten van de strafprocedure tegen klager en dat verweerster mr. M. slechts heeft vervangen bij de inhoudelijke behandeling van de vordering beledigde partij op de strafzitting.

 Klager heeft tegen mr. M. en verweerster een gelijkluidende klacht bij de deken ingediend en in die brief wordt mr. M verweten dat zij de bewuste e-mail niet tijdig voor de zitting ter kennis heeft gebracht van klager en zijn raadsman en wordt verweerster verweten dat zij het stuk ter zitting heeft overgelegd.

 Het hof merkt allereerst op dat de bewuste e-mail een stuk was van de hand van klager zelf en dat hij de inhoud dus reeds kende voordat het werd overgelegd.

 Voorts had de raadsman van klager de voorzitter van de strafkamer om een korte schorsing kunnen vragen om het bewuste stuk met klager te bespreken.

 Niet gebleken is dat de raadsman, c.q. klager dit nodig heeft gevonden.

 Onder die omstandigheden is een verwijt dat verweerster door de overlegging tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld niet gegrond.

6. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 18 mei 2009 onder aanvulling van gronden.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, voorzitter, mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, M. de Leeuw, G.J. Niezink en J.S.W. Holtrop, leden in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproke