ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0938 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch W 12-2010

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0938
Datum uitspraak: 05-07-2010
Datum publicatie: 03-09-2010
Zaaknummer(s): W 12-2010
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Het enkele feit dat een voorzitter of een lid van de raad in het verleden reeds eerder een door een klager ingediende klacht heeft beoordeeld geen reden om te twijfelen aan een onafhankelijke en onpartijdige beoordeling van een door klager ingediende andere klacht. Wrakingsverzoek afgewezen.  

 W 12 - 2010

BESLISSING

van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch inzake het verzoek van:

verzoeker,

tot wraking van

1.         mr  A

2.         mr  B

3.         mr C

4.         mr D

5.         mr E

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

1.                  Verloop van de wrakingsprocedure.

1.1.            Ter zitting van de raad van discipline dd. 25 januari 2010, waarin de

aangehouden klacht van verzoeker tegen mr. X werd behandeld, verzocht verzoeker aan de aanwezige voorzitter en leden van de raad zich te verschonen, bij gebreke waarvan verzoeker een verzoek tot wraking aankondigde.

Na een schorsing van de zitting is aan verzoeker medegedeeld dat noch de voorzitter

noch een van de leden zich zou verschonen of in de wraking zou berusten.

Verzoeker heeft vervolgens ter zitting dd. 25 januari 2010 een verzoek ingediend

strekkende tot wraking van mr. A, , en B, C, D en E.

1.2.      De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 17 mei 2010, waarvoor verzoeker en verweerders werden opgeroepen door de griffier, waarbij aan verweerders werd medegedeeld dat zij tot 3 mei 2010 in de gelegenheid werd gesteld om schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek.  De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.

Bij de mondelinge behandeling op 17 mei 2010 is verzoeker verschenen. Gerekestreerden zijn niet verschenen.

Mr. A heeft bij brief d.d. 20 april 2010 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking en de raad bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Mr. B heeft bij brief d.d. 3 mei 2010 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking en de raad bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Mr. C heeft bij brief d.d. 1 februari 2010 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking en de raad bericht verhinderd te zijn om de zitting van de wrakingskamer bij te wonen.

Mr. D heeft de raad bij brief dd. 15 februari 2010 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Mr. E heeft de raad bij brief dd. 29 januari 2010 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.                  Verzoek tot wraking van mrs. A, B, C, D en E.

Verzoeker heeft zijn verzoek tot wraking gegrond op het feit dat zijn klacht tegen mr. Y, door de raad in dezelfde samenstelling, ongegrond is bevonden en op het feit dat door klager ingediende stukken door de door klager gewraakte voorzitter en leden zijn geweigerd.

Het verzoek tot wraking van mr. D is  tevens gegrond op het feit dat klager cliënt is geweest van het kantoor waar mr. D werkzaam is.

3.         Standpunt van gerekestreerden.

3.1.      Standpunt van mrs. A en B.

De raad heeft in zijn beslissing dd. 7 december 2009 in de klachtzaak tegen mr. Y, welke betrekking had op de wijze waarop deze zijn dekenale taak had vervuld bij zijn onderzoek naar de klacht van klager tegen mr. X, op geen enkele wijze een oordeel gegeven over de klacht die door verzoeker tegen mr. X is ingediend, welke het optreden van mr. X in een strafprocedure betreft.

Voorafgaand aan de eerste mondelinge behandeling op 19 oktober 2009 van de klachtzaak tegen mr. X had verzoeker een vijftal brieven, met bijlagen, aan de raad toegezonden. Deze zijn allemaal aan het klachtendossier toegevoegd. Na de eerste mondelinge behandeling heeft de raad de zaak aangehouden, uitsluitend om klager in de gelegenheid te stellen het door hem ter zitting aangeboden bandmateriaal in schriftelijke vorm over te leggen. De raad heeft dit in zijn tussenbeslissing dd. 2 november 2009 vastgelegd. In de oproepingsbrief dd. 9 november 2009 voor de zitting dd. 25 januari 2009 is abusievelijk vermeld dat klager nog nadere stukken zou kunnen aanleveren. Gelet op de inhoud van de beslissing dd. 2 november 2009 was dit een kennelijke vergissing. Ook hiermee heeft de raad geenszins van een inhoudelijk oordeel over de klacht van mr. X blijk gegeven. Het wrakingsverzoek van klager dient te worden afgewezen.

3.2.      Standpunt van C.

Mr. C ziet in het verzoek tot wraking geen enkele aanleiding noch reden waarom hij bij de behandeling van de klachtzaak van verzoeker tegen mr. X (H 25-2009) onvoldoende objectief en onbevooroordeeld zou zijn om die zaak niet onpartijdig te kunnen (mede-)behandelen en (mede-)beslissen.

3.3        Standpunt van mrs. D en mr. E.

Mrs D en E hebben schriftelijk niet inhoudelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.

4.         Vaststelling van de feiten voor zover voor het verzoek to wraking van belang.

4.1.      Bij de raad dienden twee klachtzaken van verzoeker. Klachtzaak B 177-2009 had betrekking op een klacht tegen mr. Y betreffende de wijze waarop deze zijn dekenale taak had vervuld bij zijn onderzoek naar de klacht van verzoeker tegen mr. X. Klachtzaak H 25-2009 had betrekking op een door verzoeker ingediende klacht tegen mr. X betreffende diens optreden in een strafzaak.

4.2.            De klacht tegen mr Y (B177-2009) is bij beslissing dd. 7 december 2009 door de

raad ongegrond verklaard.

In klachtzaak H 25-2009 was verzoeker voor de eerste mondelinge behandeling dd. 19 oktober 2009 in de gelegenheid gesteld nadere stukken over te leggen, van welke gelegenheid verzoeker gebruik heeft gemaakt. Verzoeker verzocht de raad voorts ter zitting bandmateriaal van twee gesprekken van klager met mr. X van in totaal 4 ½ uur te mogen laten horen. Verzoeker is hiertoe geen gelegenheid geboden. De raad heeft naar aanleiding van het bewijsaanbod van verzoeker bij beslissing dd. 2 november 2009 de behandeling van de klacht aangehouden en klager in de gelegenheid gesteld om voor 15 december 2009 een transcript van het door klager aangeboden bandmateriaal van bedoelde gesprekken aan de raad aan te leveren, vergezeld van een (kopie van) de banden. Daarnaast werd verzoeker in de gelegenheid gesteld voor 15 december 2009 een reactie van zijn huidige advocaat betreffende de overdracht van het dossier aan de raad over te leggen.

Verzoeker werd bij brief van de griffier van de raad dd. 9 november 2009 opgeroepen voor een tweede mondelinge behandeling van de zaak op 25 januari 2010, waarbij aan hem werd medegedeeld dat hij nog nadere stukken kon overleggen tot 11 januari 2010.

Verzoeker heeft bij brief dd. 9 december 2009 voormelde stukken bij brief dd. 9 december 2009, vergezeld van een cd-rom, aan de raad aangeleverd. Verzoeker diende daarnaast in:

-                     een vonnis gerechtshof 2006

-                     een proces-verbaal van de zitting gerechtshof 2006

-                     een pleitnota gerechtshof 2009

De griffier van de raad heeft verzoeker bij brief dd. 28 december 2009 bericht dat de raad voormelde stukken niet accepteerde, aangezien verzoeker bij tussenbeslissing dd. 2 november 2009 niet in de gelegenheid was gesteld andere dan de in die beslissing vermelde stukken over te leggen.

Verzoeker heeft hierop gereageerd bij brief dd. 29 december 2009, onder verwijzing naar de oproepingsbrief dd. 9 november 2009, waarin stond vermeld dat tot uiterlijk 14 dagen voor de zitting nog nadere stukken kunnen worden overgelegd.

De griffier van de raad heeft verzoeker bij brief dd. 12 januari 2010 hierop geantwoord dat de brief van 9 november 2009 een standaard oproepingsbrief betrof, waarin abusievelijk de zinsnede was blijven staan dat nog nadere stukken konden worden overgelegd, doch dat dit alleen gold voor een eerste zitting. De griffier verwees verzoeker naar de beslissing dd. 2 november 2009, waarin duidelijk was vermeld welke stukken verzoeker nog mocht overleggen.

5.      Beoordeling van het verzoek tot wraking van mrs. A, B, C, mr. D en E.

5.1.      De raad overweegt met betrekking tot het ingediende verzoek tot wraking van mr.

D als volgt.

De stelling van verzoeker dat hij cliënt is geweest bij het kantoor van mr. D betreft een nieuw feit. De griffier van de raad heeft mr. D verzocht hierop te reageren. Mr. D heeft de griffier, na verificatie binnen zijn kantoor, bericht dat het inderdaad zo blijkt te zijn dat verzoeker cliënt is geweest bij het kantoor van verweerder. Mr. D was hiervan niet eerder op de hoogte. Mr. D heeft de griffier vervolgens medegedeeld te berusten in de wraking. Nu mr. D in het wrakingsverzoek berust behoeft het wrakingsverzoek, voor zover op hem betrekking hebbend, geen beoordeling meer.

5.2.      De raad overweegt met betrekking tot het ingediende verzoek tot wraking van A, B, C en E als volgt.

Bij beslissing van de raad van discipline in de klachtzaak B 177-2009 d.d. 7 december 2009 heeft de raad, waarvan mrs. A, B, C en E deel uitmaakten, de klacht van klager ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing stond het rechtsmiddel van hoger beroep open. Verzoeker heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt, zodat de klacht van verzoeker thans ter beoordeling aan het Hof van Discipline voorligt. Dat de inhoud van de beslissing in klachtzaak B 177-2009 verzoeker kennelijk onwelgevallig is vormt geen reden om de voorzitter en de leden die destijds deel uitmaakten van de raad die genoemde beslissing d.d. 7 december 2009 heeft gegeven te wraken. De beslissing in klachtzaak B 177-2009 heeft geen betrekking op de inhoud van de klacht in klachtzaak H 25-2009 van verzoeker tegen mr. X. Het enkele feit dat een voorzitter of een lid van de raad in het verleden reeds eerder een door een klager ingediende klacht heeft beoordeeld vormt geen reden om te twijfelen aan een onafhankelijke en onpartijdige beoordeling van een door diezelfde klager ingediende andere klacht. De raad is daarom van oordeel dat deze door verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag gelegde reden niet kan leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.

De raad ziet ook in de tweede door verzoeker aan zijn verzoek ten grondslag gelegde

reden geen aanleiding het verzoek tot wraking toe te wijzen. Het is de bevoegdheid van de raad om orde aan te brengen in het proces van klachtbehandeling en de manier waarop stukken al dan niet kunnen worden aangeleverd. Hierdoor wordt geen inhoudelijk oordeel gegeven over de aan de raad voorgelegde klacht. De raad is van oordeel dat de kennelijke vergissing in de oproepingsbrief dd. 9 november 2009, waarin de zinsnede dat uiterlijk 14 dagen voor de zitting nog nadere stukken konden worden overgelegd abusievelijk was opgenomen, ongelukkig is en mogelijk bij verzoeker tot verwarring heeft geleid. De raad betreurt deze gang van zaken. Dit betekent echter niet dat hierdoor sprake was van bevooroordeeldheid van de door verzoeker thans gewraakte voorzitter en leden van de raad. Door de griffier is, onder verwijzing naar de tussenbeslissing dd. 2 november 2009, gemotiveerd uiteengezet welke stukken door de raad werden geaccepteerd. De regie van de behandeling van een klachtzaak met een kennelijk zeer omvangrijk dossier is aan de betreffende kamer van de raad. De beslissing van de betreffende kamer van de raad om uitsluitend indiening van de in de tussenbeslissing dd. 2 november 2009 vermelde stukken toe te staan, betekent niet dat sprake was van een bevooroordeeldheid over de inhoud van de zaak.

5.3.      Op grond van het bovenstaande zal de raad het verzoek tot wraking van mrs. A, B, C en E afwijzen.

BESLISSING.

De raad

- verstaat, dat mr. D alsnog in de wraking heeft berust, zodat het wrakingsverzoek, voor zover tegen hem gericht geen behandeling meer behoeft;

- wijst het verzoek tot wraking van mrs. A, B, C en E.

Aldus gegeven door mr. J.P.M. van der Ham, voorzitter en mrs. L. de Haas, Th. Kremers, R.G.A.M. Theunissen en M.B.Ph. Geeraedts , leden, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2010.

mr. I.J.M. Huysmans – van Opstal,                                                       Mr. J.P.M. van der Ham,

Griffier.                                                                                     Plv. voorzitter.

Verzonden op: 6 juli 2010.