ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0417 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch X 131 - 2009

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2010:YA0417
Datum uitspraak: 15-03-2010
Datum publicatie: 31-03-2010
Zaaknummer(s): X 131 - 2009
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat in hoedanigheid van lid raad van discipline zich niet zodanig gedragen dan wel misdragen, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Verzet ongegrond.

X 131 -2009

BESLISSING

van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch inzake het verzet van:

klager,

tegen

verweerder,

−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−

Verloop van de verzetprocedure

Bij brief d.d. 15 juli 2009, bij de raad ingekomen op 16 juli 2009 heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 9 juli 2009, welke beslissing aan klagers, verweerder en de deken werd toegezonden op 13 juli 2009.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de openbare zitting van de raad van 4 januari 2010, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 16 november 2009. Daarbij werd hen medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 21 december 2009. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld. Bij de mondelinge behandeling is klager verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Vaststelling van de feiten voor zover van de klacht van belang

Verweerder maakt deel uit van de raad van discipline, die op 20 januari 2009 een beslissing heeft gegeven over een klacht die klager had ingediend tegen een andere advocaat.

Inhoud van de klacht

Verweerder heeft, deel uitmakend van de raad van discipline die op 20 januari 2009 een beslissing heeft gegeven, niet integer gehandeld.

Beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in diens hoedanigheid van lid van de raad van discipline in het ressort X. en dat het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. De advocaat die zijn taak als lid van de raad van discipline uitoefent is niet werkzaam in de hoedanigheid van advocaat doch als tuchtrechter. Het tuchtrecht voor advocaten is alleen dan van toepassing op een advocaat in zijn hoedanigheid van tuchtrechter, indien die advocaat zich bij de vervulling van die hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd.

De voorzitter heeft voorts overwogen dat klager verweerder enkel diens medeverantwoordelijkheid verwijt voor een in zijn, klagers, ogen onjuiste overweging in een beslissing van de raad van discipline waarvan verweerder deel heeft uitgemaakt. Naar haar aard valt die medeverantwoordelijkheid echter niet onder het tuchtrecht. De Advocatenwet voorziet in een beroepsmogelijkheid tegen uitspraken van een raad van discipline en voorziet niet in de mogelijkheid om op een andere wijze de beslissing van de raad van discipline aan te vechten.

De voorzitter heeft de klacht op grond van het bovenstaande als kennelijk ongegrond afgewezen.

 

 

Inhoud van het verzet

De klacht betreft het optreden van verweerder als lid van de raad van discipline.

In de beslissing van die raad van discipline is ten onrechte drievoudig onrechtmatig handelen van de beklaagde advocate weggelaten. De voorzitter heeft in de voorzittersbeslissing verzuimd te toetsen aan art. 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: "EVRM").

Beoordeling van het verzet

Artikel 13 EVRM luidt:

"Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie."

De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat het tuchtrecht voor advocaten alleen dan van toepassing is op een advocaat in zijn hoedanigheid van tuchtrechter, indien die advocaat zich bij de vervulling van die hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd.

Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat klager verweerder medeverantwoordelijkheid verwijt voor een in zijn, klagers, ogen onjuiste overweging in een beslissing van de raad van discipline waarvan verweerder deel heeft uitgemaakt. De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad terecht overwogen dat die medeverantwoordelijkheid naar haar aard echter niet onder het tuchtrecht valt. De Advocatenwet voorziet in een beroepsmogelijkheid tegen uitspraken van een raad van discipline. Het tuchtrecht kan niet worden aangewend om een uitspraak van een raad van discipline aan te vechten.

De raad is voorts van oordeel dat klager zijn beroep op art. 13 EVRM niet heeft toegelicht, noch met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Niet is gesteld noch aannemelijk gemaakt, dat klagers rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld zouden zijn geschonden. Voor zover klager doelt op de behandeling van de aanvankelijke klacht, moet worden vastgesteld, dat deze in twee instanties is getoetst.

De raad is dan ook van oordeel dat de gronden van het verzet niet tot vernietiging van de beslissing van de voorzitter kunnen leiden. Het verzet zal derhalve als ongegrond worden afgewezen.

BESLISSING

De raad wijst het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter als ongegrond af.

Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.M. van der Ham, voorzitter en mrs. Chr.M.J. Peeters, L.J.G. de Haas, R.G.A.M. Theunissen en E.P.C.M. Teeuwen, leden, alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad d.d. 15 maart 2010.

 

mr. Th.H.G. van de Langenberg,

griffier

mr. J.P.M. van der Ham,

voorzitter.

 

Verzonden op: 16 maart 2010

Ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 4 van de Advocatenwet kan tegen deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.