ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1295 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 3450/10.80

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2010:YA1295
Datum uitspraak: 13-12-2010
Datum publicatie: 31-01-2011
Zaaknummer(s): R. 3450/10.80
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Indien een zaak voor wijzen van vonnis staat mag een advocaat niet dan na toestemming van de wederpartij de rechter (schriftelijk) benaderen.

PROCEDUREVERLOOP

1.1    Bij brief van 18 december 2009 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster. Het door de Advocatenwet voorgeschreven onderzoek is verricht

door de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het dossier is door de Raad ontvangen op 11 mei 2010. 

1.2    De Raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in art. 49 lid 2 van de Advocatenwet, ten kantore van de griffier, ter inzage

hebben gelegen.

1.3    De zaak is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 11 oktober 2010.

Ter zitting zijn klaagster en verweerster verschenen. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door haar kantoorgenoot, mr. G., advocaat te [plaatsnaam].

FEITEN

2.1 Klaagster behartigt de belangen van de wederpartij van de door verweerster bijgestane partij in een civiele procedure.

2.2  Op 2 december 2009 heeft een inlichtingencomparitie plaatsgevonden. Ter gelegenheid van deze comparitie hebben beide partijen vonnis gevraagd.

2.3   Op 3 december 2009 heeft verweerster een brief aan de rechtbank verzonden, voor zover in deze relevant, luidende:

“In de bovengenoemde aangelegenheid heeft op 2 december jl. een comparitie van partijen plaatsgevonden. Helaas heeft dit niet tot een beëindiging van het conflict geleid. Na afloop van de comparitie zijn er aan de zijde van cliënt nieuwe feiten bekend geworden, die hij wenst in te brengen in de procedure. Ik verzoek u daarom partijen de gelegenheid te bieden voor een tweede conclusieronde.

De wederpartij heeft voorafgaande aan de comparitie een conclusie van antwoord in reconventie ingediend, die in feite grotendeels een conclusie van repliek is. Ik verzoek u daarom cliënt in ieder geval de gelegenheid te beiden te dupliceren.”    

2.4   Klaagster heeft schriftelijk tegen deze gang van zaken bezwaar gemaakt, hetgeen ertoe heeft geleid dat het verzoek van verweerster is afgewezen.

2.5   Bij brief van 17 december 2009 heeft verweerster de Rechtbank andermaal           zonder toestemming van klaagster bericht. De inhoud van deze brief luidt, voor zover in deze relevant, als volgt:

“Naar aanleiding van het proces-verbaal van 10 december jl. dat buiten onze aanwezigheid is opgesteld, bericht ik u als volgt.

Tijdens de comparitie van partijen is ten aanzien van de overdracht van de domeinnaam (pagina 2) door cliënt, de heer V. (red.), opgemerkt dat een verhuisformulier geen vereiste vormt voor een rechtsgeldige overdracht van de domeinnaam. Een verhuisformulier is slechts vereist om aan te geven dat men naar een andere provider wenst over te stappen. Dit formulier behoeft derhalve niet te worden (mede)-ondertekend door de overdrager. Deze opmerking van cliënt is ten onrechte niet opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Overdracht van een domeinnaam heeft daarom rechtsgeldig plaatsgevonden op 19 juni 2009 en voorafgaande aan de dagvaarding van cliënt.

Ter informatie sluit ik hierbij het bewijs van de overdracht op 19 juni 2009 mee (productie 24), alsmede het door de wederpartij van cliënt verzonden verhuisformulier, waarop zelfs geen plaats voor mede ondertekening doro de vorige houder is ingeruimd (productie 25).

2.6   Bij brief van 18 december 2009 heeft klaagster tegen deze gang van zaken bezwaar gemaakt.

2.7 Bij vonnis van 7 april 2010 zijn de vorderingen van de   cliënt van klaagster in respectievelijk conventie en reconventie afgewezen.

KLACHT

3. Klaagster verwijt verweerster dat zij in bovenomschreven procedure tot tweemaal toe gedragsregel 15 lid 2 heeft overtreden.

VERWEER

4.  Verweerster heeft gesteld dat het proces-verbaal van de comparitie buiten aanwezigheid van partijen is opgemaakt. In dat geval mogen partijen na ontvangst

daarvan hun op- en aanmerkingen kenbaar maken. Naar de mening van verweerster hebben beide partijen van dit recht gebruikt gemaakt. Verweerster heeft in het

belang van haar cliënt, nu er haars inziens sprake was van een novum, de betreffende produkties overgelegd, nadat er vonnis was gevraagd. Verweerster

verkeerde daarbij in de veronderstelling dat het vonnis niet appellabel was. Verweerster is van mening dat haar handelwijze niet de schoonheidsprijs verdient doch

die werd veroorzaakt door het feit dat de cliënt van klaagster de rechter onjuist heeft geïnformeerd, waardoor haar geen andere keuze werd gelaten.

BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de Raad van oordeel dat de brief van verweerster van 3 december 2009 niet alleen betrekking

heeft op de procedurele kant van de procedure doch tevens nieuwe feiten vermeldt. De brief van verweerster van 17 december 2009 bevat meer informatie dan

alleen opmerkingen over de inhoud van het proces-verbaal. Voorts heeft verweerster bij die brief nog produkties in het geding gebracht. Daarbij heeft verweerster

beide keren niet tevoren met klaagster overleg gevoerd over haar wens de Rechtbank alsnog van aanvullende informatie te voorzien. Een dergelijk handelen is in

strijd met de voor advocaten geldende gedragsregels. De door verweerster aangevoerde gronden leveren geen rechtvaardiging op voor haar handelen. Het had

op de weg van verweerster gelegen voor het verzenden van de brieven aan de Rechtbank toestemming te vragen aan klaagster. De klacht is derhalve gegrond.

MAATREGEL

6. Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding alsmede gelet op het feit dat verweerster ter gelegenheid van de zitting onvoldoende inzicht heeft

getoond in de onjuistheid van haar handelen, acht de Raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

BESLISSING

7. De Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage:

verklaart de klacht gegrond en legt terzake aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzitter, mr. M. Aukema, mr. W.P. Brussaard, mr. A.J.N. van Stigt, mr. L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, en mr. M. Boender-Radder, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2010.

griffier                                                                                                           voorzitter