ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1362 Raad van Discipline Arnhem 10-67

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1362
Datum uitspraak: 22-11-2010
Datum publicatie: 16-02-2011
Zaaknummer(s): 10-67
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond. Mogelijkheden niet onvoldoende onderzocht.

10-67

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 18 mei 2010 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

klager

wonende te A.,

tegen:

verweerder

advocaat te B,

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 27 september 2010, waar klager en namens verweerder, mr. Z., advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, en de mrs. A.D.G. Bakker, E.D. Breuning ten Cate, C.J. Lunenberg-Demenint en  H.F.J. Maissan, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht alsmede de toelichting daarop luiden als volgt.

Verweerder heeft nagelaten te onderzoeken of klager in aanmerking zou kunnen komen voor gefinancierde rechtshulp.

Bij de beoordeling van de financiële draagkracht is het peiljaar van belang. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van het subsidieverzoek of het jaar van het subsidieverzoek zelf. In beide gevallen had klager naar zijn oordeel vanaf 2005 recht op gefinancierde rechtsbijstand aangezien zijn financiële omstandigheden in de jaren vanaf 2005 niet verschilden van het jaar 2008, in welk jaar opvolgende advocaten voor klager een toevoeging hebben ontvangen.

Klager bestrijdt, dat de door verweerder gestelde overeenkomst tot stand is gekomen, waarbij in geval van betaling door verweerder van een bepaald bedrag van een klacht zou worden afgezien. Er is weliswaar gesproken over een regeling, maar verweerder heeft geweigerd om dit (volledige) bedrag te betalen.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

Klager is voorzitter van de Stichting Ec en Stichting El.

Vanaf medio 2005 tot medio 2007 heeft verweerder voor klager en in opdracht van klager voor genoemde Stichtingen een aantal zaken behandeld en procedures gevoerd. In deze periode is verweerder betalend opgetreden. Alle nota's van verweerder zijn door klager betaald. Bij de stukken vindt zich een niet door klager getekende concept opdrachtbevestiging, gevoegd bij een brief van verweerder aan klager van 13 juli 2005, waarin is opgenomen, dat besproken is dat klager niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt. Voorts bevindt zich bij de stukken een fax van klager aan het Gerechtshof Arnhem van 25 april 2005, waarin klager stelt geen beroep te kunnen doen op gesubsidieerde rechtshulp door het te grote restant van het vermogen na denkbeeldige betaling van betwiste vorderingen.

Op 19 augustus 2008 en 30 september 2008 hebben de Raden voor Rechtsbijstand te Amsterdam en Den Haag aan klager toevoegingen verstrekt voor geschillen uit hoofde van verbintenissenrecht. Deze toevoegingen waren aangevraagd door advocaten te Utrecht en Rotterdam, die klager voor nieuwe kwesties in de arm had genomen.

Nadat klager verweerder op het verkrijgen van deze toevoegingen had geattendeerd heeft verweerder een bedrag van € 1.500,- aan klager terugbetaald. Dat betreft een op 27 november 2006 voor werkzaamheden van verweerder in de zaak Stichting Ec/S. in depot ontvangen bedrag.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

Ontvankelijkheid

In 2008 is tussen klager en verweerder een overeenkomst gesloten inhoudende, dat indien verweerder een bepaald bedrag aan klager zou terugbetalen klager zou afzien van het indienen van (verdere) klachten. Het afgesproken bedrag is door verweerder betaald. Derhalve is klager in zijn klacht niet ontvankelijk.

Inhoudelijk verweer

Klager kwam in de periode, waarin hij voor klager en zijn Stichtingen optrad, niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking te komen. Volgens eigen opgave beschikte klager in die periode over liquiditeiten uit een effectendepot tot een bedrag van ruim € 272.000,-.

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Ontvankelijkheid

Niet is komen vast te staan, dat er tussen partijen een bindende afspraak is gemaakt die meebracht dat klager zou afzien van het recht om verweerder over deze kwestie tuchtrechtelijk aan te spreken. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerder wordt derhalve verworpen. Klager is ontvankelijk in zijn klacht.

Inhoudelijke beoordeling

Ter zitting heeft klager verklaard, dat hij vanaf 2003 vele procedures heeft gevoerd; dat hij voorafgaande aan de periode, waarin verweerder voor hem en zijn Stichtingen optrad, nooit een toevoeging had ontvangen; dat hij er zelf ook altijd van uit was gegaan, dat hij niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam en dat hij zich tot verweerder heeft gewend toen er problemen ontstonden over beslagen, die waren gelegd op een aanzienlijke effectenportefeuille van 1,2 miljoen, op diverse onroerende zaken te D., E. en F., en onder de twee genoemde Stichtingen, waarvan klager voorzitter was en diverse banksaldi.

Er rustte op verweerder een zekere verplichting om zich te verdiepen in de mogelijkheid van klager om voor een toevoeging in aanmerking te komen. Gelet op de hierboven uiteengezette feiten en omstandigheden en de belangen die het betrof en de positie waarin klager zich destijds in elk geval leek te bevinden behoefde deze verplichting in dit geval - zeker nu klager daar zelf niet om vroeg – echter niet te leiden tot een concrete toevoegingsaanvraag bij de Raad voor rechtsbijstand. Toen in latere fase een door een opvolgend advocaat gedane toevoegingsaanvraag positief werd beoordeeld heeft verweerder zijn verantwoordelijkheid genomen door een gedeelte van zijn declaratie te crediteren en een deel van de betaalde gelden aan klager te restitueren. De raad is derhalve van oordeel, dat aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is derhalve ongegrond.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht van klager tegen verweerder is ongegrond.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2010.

Griffier      Voorzitter