ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1348 Raad van Discipline Arnhem 10-185

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA1348
Datum uitspraak: 14-12-2010
Datum publicatie: 09-02-2011
Zaaknummer(s): 10-185
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Financieel belanghebbenden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten verweerder sub 2 dat hij hun faillissement heeft aangevraagd zonder voorafgaand overleg met de deken en zonder dat de vordering in rechte was vastgesteld (gedragsregel 27 lid 7). Omdat gedaagden geen cliënt van verweerder sub 1 zijn geweest is deze gedragsregel niet van toepassing. Tevens verwijten klagers verweerder sub 1 dat hij ten onrechte betaling van klagers vordert. Niet valt in te zien waarom het verweerder sub 1 niet was toegestaan om met klager sub 1 af te spreken dat hij, althans zijn B.V., de declaraties die betrekking hebben op hetgeen verweerder sub 1 voor X heeft gedaan zal betalen. Beide onderdelen van de klacht zijn kennelijk ongegrond.

10-185

 BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

klager sub 1 B.V.

gevestigd te [plaats]

en

klager sub 2

wonende te [woonplaats]

hierna te noemen klagers tegen: verweerder sub 1

en

verweerder sub 2

advocaten te [plaats]

hierna te noemen verweerders

1.

Bij brief van 3 augustus 2010 heeft de advocaat van klagers, de heer mr.

O. Hammerstein, een klacht over verweerders ingediend bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Almelo. Mr. J.A. Holsbrink, deken van genoemde orde, heeft de klacht onderzocht. Nadat gebleken was dat geen schikking kon worden getroffen heeft de waarnemend deken, mr. J. van der Hel, bij brief van 25 november 2010, ontvangen op 30 november 2010, de klacht alsmede het klachtdossier ter kennis van de raad van discipline gebracht.

2.

De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing behoort te worden beslist.

3.

Klagers verwijten verweerders dat zij niet hebben gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat:

a. het kantoor van verweerders het faillissement van klagers heeft aangevraagd zonder dat de vordering in rechte was vastgesteld en zonder daarover met de deken te hebben overlegd

b.   zij ten onrechte betaling vorderen van klagers.

4.

De voorzitter gaat uit van de volgende gegevens:

Verweerder sub 1 heeft een cliënt, hierna te noemen X, bijgestaan in een procedure waarin een garagebedrijf huurpenningen vorderde voor de verhuur van een personenauto. Verweerder sub 1 heeft in deze procedure betoogd dat de overeenkomst niet door X was gesloten maar door klager sub 2 en heeft hem in verband daarmee in vrijwaring opgeroepen. Klager sub 2 heeft zijn eigen belangen behartigd in de daarop volgende procedure.

De vordering van het garagebedrijf is bij vonnis van [….] 2010 afgewezen en de vordering in de vrijwaringszaak dientengevolge ook.

Bij brief van [….] 2009 heeft verweerder sub 1 onder meer het volgende bericht aan klager sub 2:

“In aansluiting op de bespreking die ik met u en X heb gehad op mijn kantoor, zal ik u per separate post mijn declaratie doen toekomen, gericht aan uw besloten vennootschap klager sub 1. U heeft tijdens de bespreking op mijn kantoor aangegeven dat u zou zorgdragen voor betaling van de advocaatkosten in dit dossier.”

Bij brief van [….] 2010 heeft verweerder sub 1 onder meer het volgende aan klager sub 2 geschreven:

“Bovengenoemde zaak heb ik op woensdag [….] jl. met u en X besproken. In deze zaak heeft u toegezegd voor betaling van mijn declaraties te zullen zorgdragen. Per heden staat nog een bedrag open van € 6.900,00. U heeft mij in deze bespreking toegezegd uiterlijk vóór [….] a.s. alle openstaande nota’s te zullen voldoen.”

Per e-mail van [….] 2010 heeft klager sub 2 onder meer het volgende aan verweerder sub 2 bericht:

“De nota’s en alle overige correspondentie dienen gericht te worden aan de bij U bekende vennootschap ergo klager sub 1 B.V.

Na het afronden van een vastgoed transactie in maand [….] 2010 zullen wij nader met u overleggen over de afrekening van klager sub 1 B.V.”

Omdat betaling uitbleef heeft verweerder sub 2 namens zijn kantoor bij verzoekschrift d.d. [….] 2010 het faillissement van klagers aangevraagd.

5.

Ter toelichting op zijn klacht heeft klager sub 2 het volgende aangevoerd:

Verweerder sub 1 is niet opgetreden voor hem en ook niet voor zijn B.V..

Het is niet juist dat hij zou hebben toegezegd de declaraties voor de werkzaamheden, die verweerder sub 1 voor X heeft verricht, te betalen.

6.

Verweerders hebben het volgende tot hun verweer aangevoerd:

Verweerder sub 1 is niet opgetreden voor klagers. Daarom is gedragsregel 27 niet van toepassing.

Klager sub 2 heeft zich tijdens een bespreking uitdrukkelijk bereid verklaard de kosten van de procedure voor zijn rekening te nemen omdat het aan hem ligt dat X is gedagvaard.

Op verzoek van klager sub 2 zijn de declaraties aan zijn B.V., klager sub 1, gestuurd.

Het faillissementsverzoek is ingediend met de bedoeling om weer in gesprek te komen met klager sub 2 om te komen tot een betalingsregeling.

Het faillissementsrekest is korte tijd nadat het is ingediend ingetrokken.

Omdat is afgesproken dat klager sub 1 B.V. de kosten van de procedure zou voldoen is het niet klachtwaardig dat verweerder sub 1 zijn declaraties aan deze B.V. heeft gestuurd en – nadat vele malen is getracht te komen tot het maken van afspraken – het faillissement van klager sub 2 en klager sub 1 B.V. heeft aangevraagd.

7.

De voorzitter beoordeelt de klacht als volgt:

Ten aanzien van klachtonderdeel a:

Vast staat dat verweerder sub 1 niet voor klagers is opgetreden. Zowel klagers als verweerders stellen dat. Ook blijkt uit het door klagers overgelegde vonnis d.d. [….] 2010 dat klager sub 2 zijn eigen belangen heeft behartigd.

Gedragsregel 27 - en ook lid 7 van deze gedragsregel waarop de onderhavige klacht is gebaseerd - geldt uitsluitend voor de cliënt van een advocaat. Omdat klagers geen

cliënt van verweerder sub 1 waren is gedragsregel 27 niet van toepassing en stond het het kantoor van verweerders vrij zich jegens klagers op te stellen zoals elke crediteur dat tegenover een debiteur mag doen en het faillissement van klagers aan te vragen.

Dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b:

Klager sub 2 stelt dat het niet juist is dat hij zou hebben toegezegd de declaraties voor de werkzaamheden die verweerder sub 1 voor X heeft verricht te betalen.

Uit de brieven van verweerder sub 1 d.d. [….] 2009 en [….] 2010 blijkt echter het tegendeel, terwijl klager sub 2 in zijn e-mailbericht d.d. [….] 2010 aan verweerder sub 2 er zelf blijk van geeft een geldbedrag aan het kantoor van verweerders verschuldigd te zijn.

Gezien de hiervoor genoemde correspondentie en het gegeven dat klager sub 2 er belang bij heeft dat de vordering van het garagebedrijf op X zou worden afgewezen, want dat zou er toe leiden dat ook de vordering in vrijwaring zou worden afgewezen, acht de voorzitter het aannemelijk en voor de hand liggend dat verweerder sub 1 met klager(s) is overeengekomen dat klager, althans zijn B.V., zou zorgdragen voor de betaling van de declaraties die betrekking hebben op hetgeen X voor de bemoeiingen van verweerder sub 1 verschuldigd was.

Niet valt in te zien waarom het verweerder sub 1 niet was toegestaan om een dergelijke afspraak met klager sub 2 te maken. Ook dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.

HET VOORGAANDE LEIDT TOT DE VOLGENDE BESLISSING:

Beide onderdelen van de klacht van klagers tegen verweerders zijn kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 14 december 2010 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, en in afschrift verzonden 16 december 2010.

mr. B.P.J.A.M. van der Pol

voorzitter