ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0997 Raad van Discipline Arnhem 10-70

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0997
Datum uitspraak: 01-07-2010
Datum publicatie: 13-09-2010
Zaaknummer(s): 10-70
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen aan de zitting inbewaringstelling BOPZ voorafgaand overleg door advocaat die voor de opvolgend voorkeursadvocaat waarnam met de al toegevoegde advocaat. In dit geval niet klachtwaardig, nu er sprake kan zijn geweest van een misverstand. Onwelwillend, omdat  klaagster zich voor gesprek daarover onbereikbaar hield. Klaagster niet ontvankelijk in haar klacht namens haar voormalig cliënt, nu niet is gebleken dat de overname van de zaak in strijd met de belangen van de cliënt is geschied en niet is gebleken dat de voormalige cliënt zelf heeft willen klagen.

10-70

BESLISSING VAN DE VOORZITTER VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

mr. [  ]

hierna te noemen klaagster

tegen

mr. {  }

hierna te noemen verweerster

1. Bij brief van 19 januari 2010 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerster.

De klacht is door de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zwolle-Lelystad, mr. P.A.M. Manning, onderzocht. Na afronding van het onderzoek is de klacht bij brief van 1 juni 2010 ter kennis gebracht van de Raad van Discipline. De stukken zijn binnengekomen bij de Raad op 3 juni 2010.

2. De klacht heeft de volgende achtergrond.

Klaagster werd op 6 januari 2010 toegevoegd als BOPZ-piketadvocaat aan de heer X. De heer X deelde in een voorgesprek op dezelfde dag aan klaagster mee een voorkeursadvocaat te hebben, maar kon geen naam noemen die overeen kwam met het door hem verstrekte telefoonnummer van zijn advocaat, waarop klaagster, na bij de griffie te hebben geïnformeerd of daar een voorkeursadvocaat bekend was (hetgeen niet het geval bleek te zijn), de heer X is gaan bijstaan op 7 januari 2010 in het kader van de vordering tot inbewaringstelling. Ter zitting meldde zich verweerster, die de zaak waarnam op verzoek van de voorkeursadvocaat, mr. Y te Amsterdam, die zelf verhinderd was. Toen de heer X vernam dat verweerster waarnam voor zijn voorkeursadvocaat wenste hij dat verweerster de rechtsbijstand zou overnemen en trok klaagster zich terug.

3. De klacht van klaagster luidt als volgt.

a. Verweerster heeft klaagster voorafgaande aan de zitting op 7 januari niet op de hoogte gesteld van de overname van de zaak en is noch nadien met haar in contact getreden. Verweerster handelt daardoor in strijd met gedragsregel 17.

b. Klaagster klaagt voorts in haar hoedanigheid van de aan de heer X toegevoegde advocaat over het feit dat verweerster de belangen van de heer X heeft geschaad omdat deze ter zitting werd geconfronteerd met een advocaat die niet over het voor de zaak relevante dossier kon beschikken en daarvan ook geen kennis kon hebben.

4. Verweerster heeft als volgt verweer gevoerd. De voorkeursadvocaat, mr. Y, verzocht verweerster de zaak waar te nemen voor zijn cliënt. Verweerster heeft vervolgens contact gezocht met de griffie en medegedeeld dat zij als waarneemster van mr. Y optrad. Tijd en plaats van de zitting zijn door verweerster geverifieerd. De griffie heeft niet aan verweerster medegedeeld dat niet mr. Y was toegevoegd, doch klaagster. Mogelijk is er sprake geweest van een misverstand. De medewerker van de griffie en verweerster hebben mogelijk langs elkaar heen hebben gepraat. Van kwade opzet van de zijde van verweerster is er echter geen sprake geweest. Tijdens de zitting heeft verweerster aan klaagster haar naam en haar visitekaartje gevraagd, hetgeen klaagster weigerde. Na de zitting is zowel door verweerster als door enkele van haar kantoorgenoten contact gezocht met klaagster. Klaagster wenste echter schriftelijk te communiceren. Verweerster benadrukt dat er sprake is geweest van een kennelijk misverstand waarover gesproken had kunnen en moeten worden. Dat heeft zij geprobeerd, maar dit is niet gelukt.

Voorts voert verweerster aan dat zij voorafgaande aan de zitting uitgebreid met de voorkeursadvocaat, mr. Y, contact heeft gehad die haar over de persoonlijke omstandigheden van de heer X heeft bijgepraat. Ook door het verplegend personeel van de instelling waar de heer X verbleef, is zij bijgesproken. Zij heeft daar tevens stukken ingezien. Van een verantwoorde belangenbehartiging was derhalve sprake.

5. De voorzitter is van oordeel dat op deze klacht bij voorzittersbeslissing dient te worden beslist.

6. Klachtonderdeel a.

Dit klachtonderdeel gaat ervan uit dat verweerster gehouden was uit te zoeken wie de piketadvocaat was van de heer X en om tijdig contact met klaagster op te nemen omdat zij (klaagster) de piketadvocaat was, althans om ervoor te zorgen dat klaagster tijdig verwittigd zou worden dat zij de heer X zou bijstaan in plaats van klaagster. Die stelling zou juist zijn en dan, gelet op hoe het gegaan is, mogelijk een tuchtrechtelijk verwijt opleveren, als zou mogen worden aangenomen dat verweerster weet had of zou moeten hebben van het feit dat inmiddels een piketadvocaat voor de ter zitting te verlenen rechtsbijstand aan de heer X was toegevoegd. De lezing van verweerster dat en waarom zij geen weet had van het feit dat klaagster intussen was ingeschakeld, is een plausibele. Zo kan het gegaan zijn. De brief van de rechtbank van 8 februari 2010 levert geen eenduidige aanduiding op dat het anders is. Uit die brief blijkt niet dat verweerster moest weten en zich realiseren dat klaagster op 7 januari 2010 al klaar stond om de heer X ter zitting bij te staan. Er kan dus inderdaad sprake geweest zijn van een misverstand, zonder dat er sprake was van verweerster aan te rekenen tuchtrechtelijke relevante onzorgvuldigheid.

Bij het oordeel wordt betrokken dat klaagster, terwijl er toch verschil van mening was over de feitelijkheden en de kleur daarvan, niet bereid is gebleken tot een bemiddelingsgesprek daarover. Zonder afbreuk te willen doen aan het ongelukkige karakter van het verloop der gebeurtenissen waarover wordt geklaagd, moet worden vastgesteld dat er onvoldoende is om verweerster voor haar rol daarin een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Klachtonderdeel b.

Dit klachtonderdeel gaat uit van de veronderstelling dat klaagster, als BOPZ piketadvocaat zelfstandig kan klagen tegen het optreden van een opvolgend advocaat, namens de cliënt in kwestie. In zijn algemeenheid kan deze stelling niet zonder meer van de hand worden gewezen. Echter, gelet op de feitelijke gang van zaken waaronder (a) de instemming van de cliënt ter zitting dat de zaak zou worden overgedragen, (b) het feit dat op geen enkele wijze is gebleken dat de cliënt in kwestie zich door de gang van zaken benadeeld heeft gevoeld, (c) de wijze waarop rechtsbijstand door verweerster is verleend en (d) het feit dat de door klaagster verleende rechtsbijstand was beëindigd op het moment van indiening van de klacht, leidt tot de conclusie dat klaagster kennelijk niet ontvankelijk is in haar klacht.

Bij de wijze waarop de rechtsbijstand is verleend wordt in ogenschouw genomen dat verweerster tevoren contact heeft gehad met mr. Y, de voorkeursadvocaat van de heer X, van wie zij de zaak overnam, en met het verplegend personeel van de inrichting waar de heer X verbleef. Er is derhalve geen reden aan te nemen dat verweerster, zelf deelneemster aan het BOPZ piket, onvoldoende kennis had kunnen nemen van het relevante dossier om de betrokkene naar behoren bij te staan.

7. Meer dan een onwelwillende, weinig collegiale actie kan de voorzitter in de klacht niet zien. Daarbij wordt betrokken dat klaagster zich voor gesprekken over de kwestie op het moment dat de kwestie nog actueel was -en ook nadien in reactie op het voorstel van de Deken voor een bemiddelingsgesprek- steeds onbereikbaar hield.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

Klachtonderdeel a. is kennelijk ongegrond;

Klaagster is kennelijk niet ontvankelijk in klachtonderdeel b.

Deze beslissing is gegeven op 1 juli 2010 door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter van de Raad van Discipline in het rechtsgebied van het Gerechtshof te Arnhem en in afschrift verzonden op 1 juli 2010.

Voorzitter