ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0595 Raad van Discipline Arnhem 09-84

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0595
Datum uitspraak: 22-02-2010
Datum publicatie: 15-04-2010
Zaaknummer(s): 09-84
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Samenvatting: Op basis van hetzelfde feitencomplex wordt na gegrondbevinding van een klacht opnieuw een klacht ingediend. Een advocaat moet er op kunnen vertrouwen dat een klacht is afgewikkeld, behoudens nieuwe feiten. Klaagster niet-ontvankelijk.

09-84

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF TE ARNHEM

Bij brief van 26 augustus 2009 heeft mr. [A], adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement [plaats], namens mr. [B], deken van genoemde orde, ter kennis van de raad van discipline in het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem gebracht de klacht van:

Klaagster

wonende te [plaats]

tegen: verweerder

advocaat te [plaats]

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 14 december 2009.

Klaagster en verweerder zijn verschenen.

De raad heeft bij de behandeling van de klacht zitting gehouden in de volgende samenstelling: mr. D. Vergunst, voorzitter, en mrs. H.C. Brandsma, H.F.J. Maissan, E.J. Verster en P.M. Wilmink, leden van de raad, bijgestaan door mr. A. Huber als griffier.

2.

Klaagster verwijt verweerder dat hij zich als advocaat van de wederpartij niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt omdat hij zich heeft bediend van feiten waarvan hij wist dat deze onjuist waren en hij haar bewust heeft misleid en onjuist heeft geïnformeerd waardoor zij ernstig is benadeeld. Ook heeft hij zich in onheuse termen over haar uitgelaten en grove beschuldigingen geuit aan haar adres.

Klaagster vraagt de raad te bepalen dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens:

Klaagster is op huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest met [K].

[K] is op [….] 2005 failliet verklaard. [Mr. D], destijds werkzaam bij [E] advocaten en notarissen, is benoemd tot curator.

Sinds [….] 2005 leefde klaagster gescheiden van [K]. Op [….] 2006 is zij officieel van hem gescheiden.

Klaagster was voor 99% en [K] voor 1% eigenaar van een landgoed en de roerende zaken die zich op en bij het landgoed bevonden.

Op [….] 2005 is een koopovereenkomst betreffende de verkoop van het landgoed en de roerende zaken gesloten. Aan de koopovereenkomst is een lijst gehecht met roerende goederen die voor € 50.000,- werden verkocht aan de kopers.

Verweerder – destijds werkzaam bij en lid van de maatschap [E] advocaten en notarissen – is als advocaat van de kopers van het landgoed opgetreden.

Het bedrag ad € 50.000,- is door de kopers in depot gestort bij de notaris opdat nadien kon worden vastgesteld aan wie de koopsom toekwam.

De roerende zaken waren volgens klaagster door haar en [K] verpand aan [N.V. X], welke N.V. toebehoort aan [L].

[mr. D] heeft betwist dat [N.V. X] eigenaresse is van de roerende zaken.

Per e-mail d.d. [….] 2005 heeft [mr. D] aan klaagster en [K] geschreven dat hij voornemens is de inboedel te gelde te maken voor zover die eigendom van [K] is en dat hij betwist dat de inboedel grotendeels aan klaagster in eigendom toebehoort omdat [K] tijdens het huwelijk partner was bij de gerenommeerde onderneming [Y] en dat het aannemelijk is dat met zijn inkomen de meeste meubels verworven zijn.

Bij brief van [….] 2005 heeft [mr. D] aan de kopers geschreven dat hij niet instemt met de verkoop van de roerende zaken zoals is overeengekomen op [….] 2005.

Bij brief van [….] 2005 hebben de kopers aan [mr. D] bericht dat zij zich neerleggen bij zijn besluit en dat zij dus afzien van de aankoop van de roerende zaken.

De kopers hebben het door hen in depot gestorte bedrag ad € 50.000,- terugontvangen van de notaris.

Nadien heeft [mr. D] de roerende zaken, voor zover die aan [K] toebehoorden, voor € 5.000,- aan de kopers verkocht.

Bij brieven van [.] en [….] 2005 heeft klaagster zich tot verweerder gewend in verband met de nakoming van de overeenkomst d.d. [….] 2005 betreffende de roerende zaken.

Bij brief van [….] 2005 heeft verweerder klaagster bericht dat de koopovereenkomst d.d. [….] 2005 door de curator niet gestand is gedaan en dat de kopers zich daarbij hebben neergelegd en dat deze overeenkomst daarom niet hoeft te worden afgewikkeld. Voorts schrijft verweerder aan klaagster dat [mr. D] diezelfde roerende zaken aan de kopers heeft aangeboden en dat terzake van die roerende zaken een koopovereenkomst tot stand is gekomen tussen de kopers en [mr. D], welke overeenkomst inmiddels is afgewikkeld en dat kopers jegens klaagster geen verplichtingen meer hebben omdat alle roerende zaken inmiddels eigendom zijn van de kopers op grond van de met de curator gesloten overeenkomst.

In deze brief schrijft verweerder ook dat hij heeft kennisgenomen van de mededeling dat klaagster afstand doet van haar aanspraak op de overdrachtsbelasting, dat zij daarop geen aanspraak had en dat hij er vanuit gaat dat zij bedoelde te schrijven dat zij de kopers niet langer zal chanteren ten aanzien van de teruggave van de overdrachtsbelasting.

Bij brief van [….] 2005 heeft klaagster aan verweerder en [mr. D] bericht dat de kopers er niet op mochten vertrouwen dat [mr. D] bevoegd was de roerende goederen aan hen te verkopen omdat de kopers op de hoogte waren van haar eigendomsrechten, de lastgeving die zij van [N.V. X] had ontvangen en nakoming van de overeenkomst met de kopers had geëist.

Op [….] 2009 heeft klaagster voornoemde kopers gedagvaard. De dagvaarding is betekend op het kantoor van verweerder.

Bij de overdracht van het landgoed op [….] 2005 is [mr. F] opgetreden als notaris. De notaris was destijds kantoorgenote van verweerder.

Eerder heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. Deze klacht is gegrond bevonden en aan verweerder is bij beslissing van [….] 2008 de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

4.

Ter toelichting op haar klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd:

Van belang is dat in deze zaak verschillende tegenstrijdige belangen werden behartigd op hetzelfde kantoor.

Alle betrokkenen moeten van elkaars optreden op de hoogte zijn geweest.

Zij heeft daarvan schade ondervonden.

Haar is onlangs bekend geworden dat verweerder door [L] van [N.V. X] begin [….] 2005 telefonisch op de hoogte werd gesteld van het feit dat [N.V. X] pretendeerde op de roerende zaken.

De brief van [N.V. X] aan [mr. D] van [….] 2005 is pas onlangs in haar bezit gekomen. In deze brief schrijft [L] dat:

de inboedel van het landgoed zijn eigendom is,

hij verweerder telefonisch heeft meegedeeld dat hij geen afstand doet van zijn rechten, verweerder hem heeft toegezegd [mr. D] daarvan op de hoogte te stellen,

en hij aan klaagster een lastgeving heeft verstrekt om alles af te handelen.

Verweerder behoorde te weten en wist in elk geval sedert [….] 2005 – gezien de brief van de curator aan de rechter-commissaris van [….] 2005 – dat de curator toestemming had van de rechter-commissaris om roerende zaken te verkopen voor zover zij toebehoorden aan de voormalig echtgenoot van klaagster.

Verweerder wist dus dat de curator niet bevoegd was alle roerende zaken te verkopen. Verweerder heeft op oneigenlijke gronden het ertoe geleid dat de eerste koopovereenkomst met betrekking tot een deel van de roerende zaken waarvoor een depot was gestort bij de notaris werd ontbonden en het depot werd teruggestort.

De brieven van [mr. D] aan de rechter-commissaris van [.] en [….] 2005 en de brief van [mr. D] aan de koper van [….] 2005 zijn pas in 2008 in haar bezit gekomen. Zij is opzettelijk niet goed geïnformeerd, terwijl zij partij was.

Het standpunt dat verweerder inneemt, te weten dat de kopers alle roerende goederen hebben gekocht is, gezien de informatie waarover hij destijds reeds beschikte, niet aanvaardbaar.

Bij haar eerdere klacht heeft zij uitsluitend het punt van de belangenverstrengeling aan de orde gesteld. In dat verband heeft zij de kwestie van de roerende goederen aangestipt om de wijze waarop zaken worden behandeld op het kantoor van [E] onder de aandacht te brengen.

Door het onrechtmatig optreden van verweerder heeft zij destijds geen vordering in kunnen stellen jegens [Z]. Hierdoor is zij benadeeld. Zij stelt verweerder hiervoor aansprakelijk.

5.

Verweerder heeft het volgende tot zijn verweer aangevoerd:

De klacht van klaagster is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als haar eerdere klacht tegen hem. Daarom dient de klacht niet in behandeling te worden genomen.

Het is hem bekend dat zijn cliënten en klaagster van mening verschillen over de overeenkomst betreffende de roerende zaken die de curator met hen heeft gesloten. Daarover kan zij een civiele procedure aanhangig maken. Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klaagster dit geschil door middel van het indienen van een klacht aan de orde heeft willen stellen. Zulks is echter niet mogelijk.

[mr. D] heeft ten tijde van de verkoop van de roerende goederen aan zijn cliënten meegedeeld dat hij zich er voldoende van had vergewist dat de roerende zaken tot de boedel behoorden. Daarop mocht hij afgaan. Ten onrechte wordt hij beticht van leugens. Hij heeft zich niet klachtwaardig gedragen jegens klaagster.

6.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Verweerder heeft aangevoerd dat de onderhavige klacht is gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden als de eerdere klacht van klaagster tegen hem en dat de klacht daarom niet in behandeling dient te worden genomen.

De raad begrijpt dit verweer aldus dat verweerder van mening is dat de klacht niet-ontvankelijk is.

Met verweerder is de raad van oordeel dat aan de onderhavige klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan de vorige klacht die klaagster tegen verweerder heeft ingediend.

Ingevolge jurisprudentie van het Hof van Discipline moet een advocaat over wie geklaagd is er na het einde van de klachtzaak in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht tegen hem is afgewikkeld behoudens nieuwe feiten (HvD 11-05-1998, 2503).

De raad is van oordeel dat klaagster geen nieuwe feiten aan de onderhavige klacht ten grondslag heeft gelegd. Immers blijkens het e-mailbericht van [mr. D] van 8 juli 2005 was haar destijds reeds bekend dat de curator voornemens was de inboedel te gelde te maken voor zover die eigendom was van [K], terwijl haar ook bekend was dat de cliënten van verweerder zich nadien op het standpunt stelden dat alle roerende zaken door de curator aan hen in eigendom waren overgedragen, welk standpunt verweerder heeft verwoord in zijn brief van […] 2005 aan klaagster.

Dat er een verschil van mening bestond over het antwoord op de vraag welke roerende zaken de curator aan de cliënten van verweerder had verkocht, was klaagster daarom bekend, althans had haar reeds bekend kunnen zijn, voordat zij haar vorige klacht tegen klager heeft ingediend. Daarom is er geen sprake van nieuwe feiten en is de klacht van klaagster niet-ontvankelijk.

Het verwijt dat verweerder zich in onheuse termen over klaagster heeft uitgelaten en grove beschuldigingen geuit aan haar adres beschouwt de raad als ingetrokken omdat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat het verstandiger zou zijn geweest als hij het standpunt van zijn cliënten ten aanzien van de overdrachtsbelasting op een andere wijze zou hebben verwoord en klaagster zijn verontschuldigingen op dit punt heeft aanvaard.

Het verzoek van klaagster te bepalen dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar is eveneens niet-ontvankelijk. Het is niet aan de tuchtrechter te oordelen over al dan niet onrechtmatig handelen van verweerder.

Ten overvloede overweegt de raad dat voor het geval de klacht wel ontvankelijk zou zijn geweest, de raad van oordeel is dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de curator alle roerende zaken aan zijn cliënten heeft verkocht en dat het aan klaagster is om daartegen op te komen door een civiele procedure tegen de cliënten van verweerder aanhangig te maken, zoals zij uiteindelijk ook heeft gedaan. Daarom zou de klacht ongegrond zijn verklaard indien deze ontvankelijk zou zijn geweest.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht van klaagster en het verzoek van klaagster te bepalen dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar zijn niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2010.

griffier voorzitter