ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0457 Raad van Discipline Arnhem 09-103

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0457
Datum uitspraak: 15-03-2010
Datum publicatie: 31-03-2010
Zaaknummer(s): 09-103
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Niet instellen van verzet/hoger beroep en onvoldoende communiceren met client. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van 2 weken met proeftijd van 2 jaar. Bij opleggen van maatregel heeft meegewogen dat verweerder zijn praktijkvoering tot bepaald rechtsgebied zal beperken en de deken bereid is toezicht uit te oefenen.

09-103

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 8 december 2009 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, ter kennis van de raad gebracht de klacht van:

Klaagster,

wonende te X,

klaagster,

hierna: klaagster

tegen:

Verweerder,

advocaat te Y,

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

De klacht is oorspronkelijk behandeld ter openbare zitting van de raad van 11 januari 2010, waar klaagster, bijgestaan door de heer A., buurman van klaagster en verweerder zijn verschenen. Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en de mrs. E.Bige, H.C. Brandsma, F. Klemann, C.J.M. de Vlieger, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

De behandeling is aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om:

1. de aansprakelijkheidsstelling van klaagster aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar door te geleiden en

2. contact op te nemen met de deken voor overleg over zijn praktijkvoering.

Nadat verweerder een en ander had gedaan is de zaak ter openbare zitting van de raad van 15 februari 2010 opnieuw behandeld. De raad was toen op de zelfde wijze samengesteld als tijdens de eerdere zitting. Tijdens deze behandeling was verweerder aanwezig. Tevens was de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, mr. J. van der Burg, aanwezig.

2.

De klacht luidt als volgt.

a.

Verweerder heeft een opdracht van klaagster aanvaard om tegen een uitspraak van de kantonrechter verzet of hoger beroep in te stellen, doch heeft nagelaten om dit te doen.

b.

Verweerder heeft onvoldoende met klaagster gecommuniceerd en haar onvoldoende op de hoogte gehouden van de stand van zaken.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder als advocaat van klaagster. Klaagster is verwikkeld in een geschil met Z. Z. stelt zich op het standpunt, dat klaagster huurster is van een garagebox en verlangt betaling van huurpenningen. Z. heeft ter zake daarvan loonbeslag gelegd. Klaagster bestrijdt het bestaan van de huurovereenkomst en is in ernstige financiële moeilijkheden komen te verkeren als gevolg van het gelegde beslag. Klaagster heeft zich direct na de uitspraak van de kantonrechter tot verweerder gewend en heeft met hem de mogelijkheden van verzet of hoger beroep besproken. Verweerder heeft de zaak in behandeling genomen, maar geen verzet of hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft klaagster verweerder bij brief van 2 mei 2009 aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van het niet instellen van verzet of hoger beroep geleden schade. Verweerder heeft op deze aansprakelijkheidstelling niet gereageerd.

4.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Verweerder erkent, dat hij de verzet/hoger beroepstermijn in de zaak van klaagster heeft laten verlopen en dat hij daarover niet goed met klager heeft gecommuniceerd. Daarmee staat de verwijtbaarheid van de handelwijze van verweerder en de gegrondheid van de klacht vast.

Inmiddels heeft verweerder de aansprakelijkheidstelling van klaagster bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar gemeld.

Tijdens de zitting van 15 februari 2010 heeft verweerder met zoveel woorden gezegd, dat hij zich bij zijn verdere praktijkvoering tot strafzaken zal beperken en dat hij zijn civiele zaken zo spoedig mogelijk zal afhandelen. Voorts heeft de deken verklaard bereid te zijn om oog op de praktijk van verweerder te houden. Mede gelet daarop komt de raad tot de volgende maatregel.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

1. De beide klachtonderdelen zijn gegrond.

2. Aan verweerder wordt de maatregel van een schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd voor de duur van twee weken.

3. Bepaalt, dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht oordelen op de grond, dat verweerder zich voor het einde van na te noemen proeftijd aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.

4. Stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar, ingaande de dag na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2010.