ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0369 Raad van Discipline Arnhem 09-67B

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2010:YA0369
Datum uitspraak: 11-01-2010
Datum publicatie: 08-03-2010
Zaaknummer(s): 09-67B
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie:   Verweerder heeft zich beziggehouden met de behartiging van tegenstrijdige belangen van twee partijen. Verweerder heeft zijn geheimhoudingsverplichting geschonden door aan een derde gegevens te verstrekken omtrent een schadeuitkering van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder aan klager na een aansprakelijkheidsstelling van klager.  

09-67 B

BESLISSING VAN DE RAAD VAN DISCIPLINE IN HET RECHTSGEBIED VAN HET GERECHTSHOF ARNHEM

Bij brief d.d. 18 juni 2009 heeft mr. R.J.A. Dil, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Arnhem, een ambtshalve klacht ingediend tegen

Verweerder

advocaat te [plaats],

beklaagde,

hierna: verweerder

1.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van de raad van 2 november 2009 waar klager en verweerder zijn verschenen.

Bij de behandeling van de klacht was de raad als volgt samengesteld: mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en mr. J.R.O. Dantuma, mr. H.C. Brandsma, mr. C.J.M. de Vlieger, mr. E.D. Breuning ten Cate, leden van de raad, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier.

2.

De klacht heeft betrekking op het optreden van de verweerder als (voormalige) advocaat van de heer G., wonende te Arnhem, hierna te noemen de heer G., respectievelijk als advocaat van de wederpartij van de heer G, die een gelijkluidende klacht heeft ingediend, waarop de raad op dezelfde datum als in de onderhavige tuchtzaak heeft beslist..

Het dekenbezwaar is hierin gelegen, dat verweerder bij bedoeld optreden in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de regels 7 en 6 van de Gedragsregels voor advocaten en dat hij meer in algemene zin het vertrouwen in de advocatuur geschaad en zich niet gedragen, zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

3.

De raad gaat uit van de volgende gegevens.

3.1

Verweerder heeft in een periode voorafgaande aan het jaar 2007 rechtsbijstand aan de heer G. verleend in het kader van een door de heer G. tegen de heer V. aanhangig gemaakte procedure met betrekking tot de nakoming van een tussen die partijen gesloten overeenkomst tot levering van de verkoopautomaten. Verweerder heeft in die procedure naar het oordeel van de heer G. beroepsfouten gemaakt door na te laten de wederpartij in gebreke te stellen en een beroep op dwaling te doen. Verweerder heeft de hem verweten gedragingen bestreden maar uiteindelijk heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder aansprakelijkheid aanvaard. In 2009 is met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder, hierna: ook Aon, overeenstemming bereikt over een schadevergoeding van € 25.000,-.

3.2

Verweerder heeft bemiddeld bij de totstandkoming van een overeenkomst van geldlening tussen de heer G. en de heer F.. Verweerder heeft daartoe een overeenkomst van geldlening opgesteld, die door de heer G. is ondertekend. Volgens die overeenkomst d.d. 27 januari 2007 heeft de heer G. van de heer F. een bedrag ad € 10.000,- geleend, dat hij met de daarover verschuldigde rente uiterlijk op 20 december 2008 aan de heer F. diende terug te betalen.

3.3

Op 20 april 2009 heeft Aon aan verweerder laten weten, dat er met de heer G. overeenstemming was bereikt over de betaling van genoemde schadevergoeding. Bij brief van 22 april 2009 heeft verweerder de opvolgend raadsman van de heer G., mr. C., advocaat te ……, gevraagd of klager ermee kon instemmen, dat de door de heer F. verstrekte geldlening met de te ontvangen schadevergoeding zou worden afgelost. Verweerder heeft voorgesteld, dat die aflossing zou plaatsvinden door overboeking van een bedrag gelijk aan het geleende bedrag vermeerderd met rente op de derdengeldenrekening van verweerder. In bedoelde brief heeft verweerder voorts laten weten, dat indien de heer G. hiermee niet akkoord zou gaan de heer F. genoodzaakt zou zijn rechtsmaatregelen te treffen, waaronder beslaglegging.

De heer G. is niet akkoord gegaan met het voorstel van verweerder, waarna namens de heer F. ten laste van de heer G. conservatoir derdenbeslag is gelegd op de derdengeldenrekening van mr. C., waarop inmiddels de schadevergoeding was gestort.

Uiteindelijk is er van het onder het beslag vallende bedrag € 11.000,- vrijgegeven, dat mr. C. aan de heer G. heeft doorbetaald. Op het resterende bedrag ad € 14.000,-, zijnde de vordering van de heer F., is het beslag blijven rusten.

3.4

De heer G. bestrijdt enig bedrag aan de heer F. verschuldigd te zijn en voert verweer in de inmiddels namens de heer F. tegen hem aanhangig gemaakte incassoprocedure. De heer G. stelt, dat hij de heer F. voorafgaande aan de incassoprocedure nooit heeft ontmoet of gesproken. Verweerder kan zich niet herinneren, dat tussen de heer G. en de heer F. een ontmoeting heeft plaatsgevonden.

4.

Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende naar voren gebracht.

In de periode, dat de heer G. kennelijk door mr. C. werd bijgestaan, is de heer G. ettelijke malen bij verweerder op kantoor geweest met het verzoek hem geld te lenen. Uiteindelijk heeft verweerder de heer F., zijnde een relatie van verweerder, bereid gevonden aan de heer G. geld te lenen. Partijen gingen ervan uit dat de schadevergoeding op korte termijn beschikbaar zou komen en zou worden aangewend voor de afbetaling van de lening. De heer F. was daarvan op de hoogte en indien de heer G. daarmee niet akkoord was gegaan had de heer F. geen lening verstrekt. Dat was voor de heer G. ook volstrekt duidelijk. Verweerder heeft derhalve zijn geheimhoudingsplicht niet geschonden.

Verweerder kon en wilde geen medewerking verlenen aan de opheffing van het beslag, omdat dit zou betekenen, dat de heer F. genoegen moest nemen met een geringe maandelijkse aflossing, waartoe hij niet bereid was. De incassoprocedure is behandeld door

mr. P. van advocatenkantoor ………..te Amsterdam.

5.

De raad beoordeelt de klacht als volgt:

Verweerder is tot 2007 als advocaat van de heer G. opgetreden. Bij de belangenbehartiging heeft verweerder een beroepsfout gemaakt. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft in verband daarmee € 25.000,- uitgekeerd. Verweerder stelt iemand gezocht te hebben, die het door de heer G. gewenste bedrag wilde lenen en heeft bij de geldlening bemiddeld. De geldlener is een bekende van verweerder. Door de heer G. is een overeenkomst getekend d.d. 27 januari 2007, waarin is opgenomen dat hij € 10.000,- heeft geleend. Deze overeenkomst is door verweerder opgesteld. Door verweerder is niet, althans onvoldoende, weersproken, dat er geen ontmoeting tussen de heer G. en de geldlener heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder in april 2009 een brief aan de toenmalige advocaat van de heer G. gestuurd, waarin hij ten behoeve van de geldlener dringend aanspraak heeft gemaakt op betaling van het in zijn visie aan de heer G. geleende bedrag op zijn derdengeldenrekening. In deze brief wordt een betalingstermijn genoemd en worden rechtsmaatregelen in het vooruitzicht gesteld, die vervolgens ook daadwerkelijk zijn gevolgd. De brief is geschreven op briefpapier van het advocatenkantoor van verweerder. De raad kan deze brief niet anders opvatten dan als een sommatiebrief aan de heer G., zijnde een voormalige cliënt van verweerder.

Nadat de heer G. geen gevolg had gegeven aan de sommatie heeft verweerder de geldlener naar een ander kantoor verwezen. Dit kantoor heeft vervolgens beslag gelegd op de derdengeldenrekening van mr. C.

In zijn brief van april 2009 kondigt verweerder aan, dat bij het uitblijven van betaling beslag zal worden gelegd, hetgeen het opvolgend kantoor vervolgens ook daadwerkelijk heeft gedaan naar mag worden aangenomen op basis van dezelfde informatie, op grond waarvan verweerder in bedoelde brief zijn aankondiging van beslaglegging had gedaan. Die informatie moet door verweerder aan het opvolgend kantoor beschikbaar zijn gesteld.

Het ging daarbij om informatie van verweerder, die hij niet alleen als de verzekerde uit hoofde van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering, maar tevens in zijn hoedanigheid van advocaat van de heer G. had ontvangen. Deze vertrouwelijke informatie had verweerder niet aan de advocaat van de wederpartij van de heer G. in een geschil omtrent een overeenkomst van geldlening ter hand mogen stellen.

Op grond van bovenstaande komt de raad tot het oordeel, dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en dat de klacht gegrond is.

Gelet op het feit dat de raad bij beslissing van gelijke datum verweerder in de door de heer G. ingediende klacht reeds tuchtrechtelijk heeft veroordeeld zal de raad in de onderhavige ambtshalve klacht afzien van het opleggen van een maatregel.

DE BESLISSING VAN DE RAAD LUIDT ALS VOLGT:

De klacht is gegrond. Aan verweerder wordt geen maatregel opgelegd.

Aldus beslist door de raad in de hiervoor vermelde samenstelling en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2010

Griffier                                                                      Voorzitter