ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1261 Raad van Discipline Amsterdam 10-084A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1261
Datum uitspraak: 09-11-2010
Datum publicatie: 10-11-2010
Zaaknummer(s): 10-084A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klaagster is verweersters (voormalige) cliënte. De klacht ziet er op dat verweerster: (a.) onvoldoende heeft gedaan om uitvoering te geven aan een door klaagster met haar voormalige echtgenoot gesloten vaststellingsovereenkomst, (b.) ten onrechte het tussen klaagster en verweerster besproken huiselijke geweld niet bij gelegenheid van een terechtzitting onder de aandacht van de rechter heeft gebracht, (c.) klaagster bij herhaling voor een juridisch probleem heeft verwezen naar de gezinsvoogd, (d.) klaagster is afgevallen in een gesprek met onder meer klaagsters wederpartij en diens advocaat en (e.) tegen klaagster heeft gezegd klaagsters zaak er even tussendoor te zullen fietsen. De raad overweegt onder meer dat: (a.) verweerster in de omstandigheden van deze zaak niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij niet eigener beweging heeft voorgesteld of geadviseerd nakoming van de vaststellingsovereenkomst af te dwingen en (d.) verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft nu zij het nieuwe voorstel van de wederpartij tijdens het bewuste gesprek niet heeft aanvaard. Ook de overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

 RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 9 november 2010

in de zaak 10-084 A

______________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 11 maart 2010 bij de raad binnengekomen klacht van:

Mevrouw

k l a a g s t e r   

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

1. Verloop van de procedure.

1.1 Bij brief van 9 maart 2010, door de raad ontvangen op 11 maart 2010, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. De klacht is behandeld ter zitting van 6 september 2010 in het bijzijn van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.2 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 9, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. Klacht

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet:

a. onvoldoende heeft gedaan om uitvoering te (doen) geven aan een door klaagster met  haar voormalige echtgenoot in 2005 gesloten vaststellingsovereenkomst;

b. ten onrechte het huiselijke geweld dat meerdere malen tussen klaagster en 

  verweerster is besproken niet bij gelegenheid van de terechtzitting van 15 januari 2008 onder de aandacht van de rechter heeft gebracht;

c. klaagster bij herhaling en ten onrechte voor een juridische probleem heeft verwezen naar de gezinsvoogd die in het kader van de ondertoezichtstelling van haar dochter was benoemd, ook voor wat betreft het met terugwerkende kracht realiseren van de financiële voordelen verbonden met de inschrijving van klaagsters dochter op haar adres;

d. klaagster is afgevallen in een gesprek met onder meer klaagsters wederpartij

     en diens advocaat;

e. tegen klaagster heeft gezegd klaagsters zaak er even tussendoor te zullen fietsen;

f. niet tijdig heeft gereageerd op een verzoek van de rechtbank om informatie

     te verschaffen.

3.  De feiten.

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Klaagster heeft een geschil met haar voormalige echtgenoot, onder meer over de hoofdverblijfplaats van hun gezamenlijke dochter. In het kader van dat geschil is in 2005 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen die onder meer behelsde dat de dochter tot het begin van het schooljaar 2008 bij de burgerlijke stand op het woonadres van de vader ingeschreven zou blijven en daarna op het woonadres van klaagster zou worden ingeschreven. Klaagster heeft zich aanvankelijk door een andere advocaat laten bijstaan en een kort geding verloren. Daarna heeft klaagster in 2007 verweerster ingeschakeld.

3.2 Verweerster heeft namens klaagster in november 2007 een verzoekschrift ingediend. Zij heeft daarin gesteld dat de veiligheid van de dochter bij de vader in het geding was en op die grond gevorderd dat de hoofdverblijfplaats van de dochter zou worden gewijzigd in het woonadres van klaagster. Subsidiair heeft verweerster ondertoezichtstelling en een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming gevorderd, opdat een gezinsvoogd zou kunnen toezien op de leefsituatie van de dochter bij de vader en de raad onderzoek zou kunnen doen naar het belang van de dochter bij wijziging van haar hoofdverblijfplaats. Op 15 januari 2008 heeft een terechtzitting in deze procedure plaatsgevonden. De subsidiaire vordering is ter zitting toegewezen.

3.3 In november 2008 heeft de raad voor kinderbescherming een adviesrapport opgesteld waarin de raad zich onthoudt van advies en de ondertoezichtstelling wenst af te wachten om zo de gezinsvoogd de tijd te geven om te kijken of zij in deze zaak iets kan betekenen.

3.4 Op 6 november 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds klaagster en verweerster en anderzijds de vader en diens advocaat. De gezinsvoogd was ook bij dit gesprek aanwezig. Tijdens dit gesprek deed de vader een voorstel voor een regeling die voor klaagster niet aanvaardbaar was. Na dit gesprek heeft klaagster haar vertrouwen in verweerster opgezegd en heeft verweerster haar werkzaamheden voor klaagster beëindigd. De dochter stond toen nog steeds bij de vader ingeschreven.

3.5 Inschrijving van de dochter bij klaagster levert klaagster, die leeft van een bijstandsuitkering,  financiële voordelen op.

4. Beoordeling onderdeel (a) van de klacht

4.1 De raad stelt voorop dat een advocaat, volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline, voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.2 Verweerster heeft in het kader van klachtonderdeel a aangevoerd dat zij vanaf juli 2009 op een gesprek met de vader en diens advocaat onder leiding van de gezinsvoogd heeft aangestuurd. Ook heeft zij toegelicht waarom zij tot dat moment geen aanleiding heeft gezien aan te dringen op nakoming van de vaststellingsovereenkomst: de gezinsvoogd deed haar werk goed en mede daarom heeft verweerster zich toen enigszins uit de zaak teruggetrokken; zij kreeg het idee dat partijen de zaak aan het oplossen waren. Verweerster had, zo heeft zij aangevoerd, geen reden om te denken dat klaagster niet tevreden was of dat het in het belang van klaagster of haar dochter was om een procedure tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst aanhangig te maken.

4.3 Ter zitting heeft klaagster op de vraag of zij verweerster heeft verzocht of opdracht heeft gegeven nakoming van de vaststellingsovereenkomst af te dwingen, niet bevestigend geantwoord, doch slechts gesteld dat zij verweerster heeft gewezen op haar financiële situatie.

4.4 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat een advocaat er niet altijd mee kan volstaan af te wachten welke opdrachten zijn cliënt hem geeft maar hij onder omstandigheden ook gehouden is – op grond van de hem bekende feiten en de hem bekende belangen van zijn cliënt – zijn cliënt eigener beweging te adviseren of voor te stellen tot een bepaald handelen over te gaan. In de omstandigheden van dit geval kan verweerster er echter geen tuchtrechtelijk verwijt van worden gemaakt dat zij niet eigener beweging heeft voorgesteld of geadviseerd nakoming van de vaststellingsovereenkomst af te dwingen. Hierbij is onder meer van belang dat reeds een procedure was gevoerd die ertoe strekte de hoofdverblijfplaats van de dochter te wijzigen en deze procedure in een ondertoezichtstelling en een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming was uitgemond, dat de in het kader van de ondertoezichtstelling benoemde gezinsvoogd goed functioneerde en dat klaagster bij verweerster niet heeft geïnformeerd naar mogelijkheden om nakoming van de vaststellingsovereenkomst af te dwingen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5. Beoordeling onderdeel (b) van de klacht

5.1 Verweerster heeft in verband met klachtonderdeel b van de klacht aangevoerd dat zij destijds gezocht heeft naar bewijs voor het door klaagster gestelde huiselijke geweld, daartoe onder meer een bezoek aan het politiebureau te Utrecht heeft gebracht en klaagster om bewijsstukken heeft gevraagd, maar geen aanknopingspunten voor het huiselijke geweld heeft kunnen vinden. Klaagster heeft dit niet bestreden. Zij heeft ook niet gesteld dat zij verweerster in het bezit van bewijssstukken heeft gesteld. Verweerster heeft voorts gesteld dat zij, bij gebrek aan onderbouwing van het huiselijk geweld, ervoor heeft gekozen zich op zitting van 15 januari 2008 , die slechts 20 minuten duurde, te concentreren op het belang van het kind – waar volgens haar voor de rechtbank ook het zwaartepunt ligt – en het huiselijk geweld niet ter sprake te brengen.

5.2 Gezien hetgeen verweerster heeft aangevoerd kan de raad, die ook hier uitgaat van de hiervoor in paragraaf 4.1 bedoelde jurisprudentie van het hof van discipline, niet vaststellen dat het verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij de door klaagster over het huiselijke geweld aan haar verstrekte informatie niet tijdens de zitting in de bodemprocedure ter sprake heeft gebracht. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6. Beoordeling onderdeel (c) van de klacht

6.1 De raad kan onderdeel c van de klacht slechts beoordelen voor zover klaagster heeft gespecificeerd ter zake waarvan verweerster klaagster ten onrechte naar de voogd heeft verwezen. Voor zover dit onderdeel ziet op het niet uitvoeren van de vaststellingsovereenkomst, mist het naast onderdeel (a) van de klacht zelfstandige betekenis. Voor zover klaagster verweerster verwijt geen vordering tegen de vader te hebben ingesteld tot het vergoeden van het nadeel dat zij heeft geleden doordat de dochter in het verleden niet bij haar (maar bij hem) ingeschreven stond, geldt het volgende.

6.2 Ook hier stelt de raad voorop de grote mate van vrijheid die een advocaat toekomt bij het bepalen van de aanpak van zaken waarmee de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Verweerster heeft aangevoerd dat het in haar visie onhaalbaar was om de financiële voordelen – verbonden met de inschrijving van klaagsters dochter op haar adres – met terugwerkende kracht van klaagsters voormalige echtgenoot te vorderen en dat zij dit ook aan klaagster heeft medegedeeld. Klaagster heeft dit laatste erkend en heeft zich niet op het standpunt gesteld dat die mededeling onjuist was. Onder deze omstandigheden kan het verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij geen vordering heeft ingesteld of anderszins actie heeft ondernomen. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

7. Beoordeling onderdeel (d) van de klacht

7.1 Klaagster verwijt verweerster (zo is ter zitting duidelijk geworden) vooral dat verweerster in het “vijfgesprek” een nieuw voorstel van klaagsters wederpartij dreigde te aanvaarden. Nu vast is komen te staan dat het betreffende voorstel door verweerster niet namens klaagster is aanvaard, kan niet worden ingezien dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

8. Beoordeling onderdeel (e) van de klacht

8.1 Verweerster heeft aangevoerd dat haar uitspraak over het er “tussendoor fietsen” van klaagsters zaak alleen betrekking heeft gehad op het inplannen van een afspraak met klaagster. Nu klaagster die uitleg ter zitting niet (langer) heeft betwist, moet dit klachtonderdeel ook ongegrond worden verklaard.

9. Beoordeling onderdeel (f) van de klacht

9.1 Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat ze geen belang meer hecht aan dit onderdeel van de klacht nu verweerster de tweede door de rechtbank gestelde termijn voor het aanleveren van informatie wel heeft gehaald. De raad beschouwt dit onderdeel van de klacht dan ook als ingetrokken.

Beslissing:

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen, voor zover niet ter zitting ingetrokken, ongegrond.

Aldus gewezen door: Mr. A.P. Schoonbrood–Wessels, voorzitter, mr. R.P.F. van der Mark, mr. B.E. van der Molen, mr. M.W. Schüller, mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. P.J. Mijnssen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 november 2010.

Voorzitter        Griffier

De beslissing is in afschrift op 9 november 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in  het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 – 548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

076 – 548 46 07