ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0347 Raad van Discipline Amsterdam 09-214A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0347
Datum uitspraak: 09-02-2010
Datum publicatie: 02-03-2010
Zaaknummer(s): 09-214A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen advocaat wederpartij over onjuist,  althans onvolledig antwoord op relevante vraag van de rechter tijdens kort geding. Hoewel exacte bewoordingen van de vraag niet vaststaan, kan strekking van de vraag uit vonnis worden afgeleid. Klacht gegrond , geen maatregel .  Niet is vastgesteld of gebleken dat bewust is geprobeerd te misleiden. Verweerder heeft voorts rekenschap gegeven van fout.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 9 februari 2010

in de zaak 09-214A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

k l a a g s t er

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1.             Verloop van de procedure

1.1         Bij brief van 6 augustus 2009, bij de raad binnen gekomen op 7 augustus 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         De klacht is behandeld ter zitting van 24 november 2009. Partijen zijn verschenen. Klaagster is vertegenwoordigd door haar directeur..Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         De raad heeft kennis genomen van de genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 16, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2.             De klacht

2.1           De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij in een kort geding procedure bij de voorzieningenrechter Amsterdam niet waarheidsgetrouw en/of bewust misleidend antwoord heeft gegeven op een vraag van de rechter.

3.             Feiten

3.1         Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.2         Klaagster is een bedrijf dat zich toelegt op het aanbieden en verzorgen van parkeerbeheerdiensten.

3.3         Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid heeft in 2003 voor parkeerdiensten een Europese aanbestedingsprocedure gevoerd. De daaruit tot stand gekomen overeenkomst met ‘A’ B.V. duurde tot 1 januari 2009. Na die datum heeft het Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid geen nieuwe aanbestedingsprocedure gevoerd, maar is zij met A B.V. een tijdelijke overeenkomst aangegaan. De tijdelijke overeenkomst is aangegaan voor de periode 1 januari tot 1 juli 2009.

3.4         Klaagster wilde in aanmerking komen voor overname van deze parkeerdiensten. Tussen klaagster en Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid is over het niet aanbesteden van de parkeerdiensten na 31 december 2008 een geschil ontstaan. Het geschil heeft geleid tot een door klaagster geëntameerde kort geding procedure, waarvan de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2008. Verweerder heeft het stadsdeel ter zitting als advocaat bijgestaan.

3.5         Klaagster heeft zich in de procedure op het standpunt gesteld dat Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid in strijd met het aanbestedingsrecht handelt door een overeenkomst met betrekking tot de parkeerdiensten met A B.V. aan te gaan voor de periode 1 januari tot 1 juli 2009.

3.6         De overeenkomst waarmee de dienstverlening is verlengd is in het kort geding niet overgelegd. Verweerder was ten tijde van de mondelinge behandeling van het kort geding bekend met de inhoud van de overeenkomst; hij heeft destijds geadviseerd in de overeenkomst een verlengingsmogelijkheid op te nemen. Begin 2009 heeft klaagster op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur een kopie van deze overeenkomst verkregen, alsmede van het op 11 november 2008 door het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid genomen besluit geen gebruik te maken van de verlengingsmogelijkheid in die overeenkomst. Artikel 1 van de tijdelijke overeenkomst luidt:

1 .         “Het Stadsdeel verleent met ingang van 1 januari 2009 tot 1 juli 2009 aan A B.V. de opdracht voor het verrichten van parkeerdiensten (…)”

2.         Het Stadsdeel heeft de mogelijkheid om deze tijdelijke overeenkomst twee maal, telkens met minimaal drie maanden te verlengen.

3.7         De voorzieningenrechter heeft bij (mondeling) vonnis van 13 november 2008 de door klaagster gevorderde voorzieningen geweigerd. Het vonnis is op 20 november 2009 schriftelijk uitgewerkt. In r.o. 4.3. is onder meer overwogen: “Anders dan in 2003 en 2006 het geval was, gaat het hier om een contract voor slechts een half jaar, van 1 januari tot 1 juli 2009. Er is uitdrukkelijk geen mogelijkheid tot verlengingen opgenomen. Na 1 juli gaat de Gemeente het parkeerbeheer “inbesteden”.”.

3.8         Verweerder heeft in de klachtprocedure in zijn brief aan de deken van 29 april 2009 medegedeeld: ‘Zoals klaagster  in haar klacht aangeeft, heeft de rechter mij ter zitting gevraagd of de overbruggingsovereenkomst zou kunnen worden verlengd. Met de voorgeschiedenis van dit dossier in mijn achterhoofd heb ik hierop geantwoord: nee. Inmiddels was immer duidelijk dat niet zou worden aanbesteed maar inbesteed zodat van de in de overeenkomst opgenomen aan een nieuwe aanbesteding gekoppelde verlengingsoptie, geen gebruik zou worden gemaakt. Daarnaast hebben ambtenaren van het Stadsdeel ter zitting ook openbaar gemaakt dat het parkeerbeheer per 1 juli 2009 zou worden inbesteed. Aldus werden de aan mijn antwoord ten grondslag liggende gedachten voorbehoudsloos bevestigd. Ik had tijdens de zitting geen enkele notie dat mijn antwoord anders zou kunnen worden geïnterpreteerd dan bedoeld’

4              Beoordeling van de klacht

4.1        Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; zij kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn. Met betrekking tot deze beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2        Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klacht gesteld dat de voorzieningrechter aan verweerder heeft gevraagd of de met A B.V. gesloten tijdelijke overeenkomst een mogelijkheid tot verlenging heeft en dat uit het onder 3.6 bedoelde besluit van het Stadsdeel blijkt dat het besluit om die overeenkomst niet te verlengen toen nog niet genomen was. Verweerder heeft aangevoerd dat de voorzieningenrechter heeft gevraagd of de overeenkomst na 1 juli 2009 feitelijk zou worden verlengd en dat hij voor de zitting van zijn cliënte had vernomen dat besloten was de overeenkomst met A B.V. niet te verlengen. De raad kan in deze tuchtrechtelijke procedure niet vaststellen in welke bewoordingen de  vraag door de voorzieningenrechter is gesteld noch hoe de gang van zaken met betrekking tot de besluitvorming van het Stadsdeel en de communicatie daarover met verweerder is geweest, maar uit r.o. 4.3 van het kort geding vonnis van 20 november 2009 blijkt wel dat de vraag van de voorzieningenrechter aan verweerder betrekking heeft gehad op de inhoud van de overeenkomst. Verweerder, op de hoogte van de mogelijke duur van de overeenkomst, had moeten begrijpen dat dit de strekking van de vraag was. Dit betekent dat het antwoord dat verweerder op de vraag van de voorzieningenrechter heeft gegeven zo niet feitelijk onjuist dan in elk geval onvolledig is geweest. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De redenering dat van de mogelijkheid tot verlenging van de overeenkomst waarschijnlijk geen gebruik zou worden gemaakt en daarom niet meer relevant was, doet hier niet aan af. De klacht is derhalve gegrond.

4.3        Maatregel

4.4        Hoewel de klacht gegrond is, zal de raad verweerder geen maatregel opleggen, nu niet is komen vast te staan dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. Tevens heeft verweerder in zijn brief aan de deken van 29 april 2009 erkend dat zijn antwoord op de vraag van de voorzieningenrechter vollediger had kunnen zijn en daarmee het onjuiste van zijn handelen ingezien.

          BESLISSING:

De raad van discipline verklaart:

-                      de klacht gegrond.

Aldus gewezen door Mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, S.M. Gaasbeek-Wielinga, R.P.F. van der Mark, B.C. Romijn, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2010

voorzitter                                                                                                         griffier

Deze beslissing is in afschrift op 9 februari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

-  klaagster

-  verweerder

-  de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

-  de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie: 076 548 4607.