ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0346 Raad van Discipline Amsterdam 09-195A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0346
Datum uitspraak: 09-02-2010
Datum publicatie: 02-03-2010
Zaaknummer(s): 09-195A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet in zaak waarin wordt geklaagd over wijze van behandelen van klagers zaak . Verzet ongegrond. Geen uitbreiding van klacht in verzet.

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 9 februari 2010

in de zaak 09-195A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad op de klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 23 juli 2009 en bij de raad binnen gekomen op 27 juli 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 10 augustus 2009 heeft de voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde dag aan klager is verzonden.

1.3 Bij brief van 18 augustus 2009, door de raad ontvangen op 20 augustus 2009, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van 24 november 2009. Partijen zijn ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing waarvan verzet en van de stukken waarop die beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en van het verzet van klager bij brief van 18 augustus 2009 met bijlage.

2 De klacht; het verzet

2.1 De klacht bestaat uit drie onderdelen en houdt zakelijk weergegeven het volgende in: a) verweerder heeft de belangen van klager ondergeschikt gemaakt aan de belangen van de we-derpartijen van klager, b) verweerder heeft onbetamelijk gehandeld door het goed te vinden dat het secretariaat van zijn kantoor brieven van klager aan verweerder onbehandeld aan kla-ger heeft geretourneerd, c) verweerder heeft in de hofprocedure ten onrechte niet naar voren gebracht dat het vonnis van de rechtbank is betekend.

2.2 Het verzet houdt zakelijk weergegeven in dat de voorzitter ten onrechte de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard nu in de beslissing de van belang zijnde feiten niet zijn vermeld en deze op onjuiste gronden is gegeven. In het verzetschrift voert klager dezelfde argumenten aan die hij eerder aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd. Het verzetschrift bevat ook een aantal nieuwe klachten.

3 Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het verzet kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.2 Klager is verwikkeld in een huurgeschil. In deze zaak heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 19 december 2003 een arrest gewezen. Verweerder is, als opvolgend advocaat van klager, op 22 mei 2007 via aanwijzing door de deken bij het geschil betrokken geraakt.

3.3 Klager procedeert op een toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand.

3.4 Verweerder heeft de zaak na cassatie – op 15 november 2008 – aanhangig gemaakt bij het gerechtshof Amsterdam. Na de verwijzing was daarin uitsluitend nog aan de orde de vordering van klager voor zover die inhoudt dat zijn wederpartij de ten processe bedoelde opslagkosten dient te voldoen.

3.5 Op in ieder geval 22 augustus 2007, 3 september 2007, 13 september 2007, 30 september 2007, 5 oktober 2007, 25 oktober 2007, 10 mei 2008, 15 mei 2008, 21 mei 2008, 2 juni 2008 en 9 juli 2008 heeft klager brieven met bijlagen aan verweerder gestuurd.

3.6 Verweerder heeft bij brieven van respectievelijk 3 juni 2008, 10 juli 2008, 28 juli 2008, 22 augustus 2008 en 27 maart 2009 aan klager de door hem toegezonden stukken retour gezon-den onder mededeling dat deze stukken niet relevant zijn voor de zaak zoals die bij het gerechtshof Amsterdam aanhangig is of omdat de toegezonden stukken al tot het dossier behoren.

3.7 Op 3 februari 2009 heeft het Hof (bij vervroeging) arrest gewezen. Het dictum luidt met betrekking tot de vordering van klager: “Bepaalt dat in het dictum van het vonnis in conventie van de rechtbank te Amsterdam van 17 april 2002, voorzover tussen partijen gewezen, tussen “te Amsterdam” en “op verbeurte van een dwangsom” wordt toegevoegd: “en daartoe de kosten van opslag van die goederen aan verhuisbedrijf Kist zal voldoen”.”

3.8 Bij brief van 18 maart 2009 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat zijn wederpartij op grond van het arrest van 3 februari 2009 de aan klager toebehorende zaken dient terug te ge-ven. De brief vermeldt verder: “Aangezien die goederen er waarschijnlijk niet meer zijn, kan hiervoor een schade vergoeding gevraagd worden. Die schadevergoeding zou op dit bedrag in mindering gebracht kunnen worden”.

3.9 Op 18 mei 2009 heeft verweerder de grosse van het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 3 februari 2009 aan klager gestuurd, opdat klager de door hem verlangde executie zelf in gang kan zetten. In deze brief heeft verweerder aangegeven dat er zijns inziens niets te execu-teren valt.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht heeft in al zijn onderdelen betrekking op het handelen van de eigen advocaat. Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overi-gens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk on-juist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

 Onderdeel a

4.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de raad dat niet is komen vast te staan dat verweerder de belangen van klager heeft geschaad door ze ondergeschikt te maken aan die van de wederpartij van klager. Uit de stukken blijkt dat verweerder de zaak, zoals die voorlag op het moment dat verweerder voor klager ging optreden, op de door klager gewenste manier heeft behandeld. Klager wenste geen vordering tot schadevergoeding in te stellen, maar ver-langde dat over de teruggave van de zaken werd geprocedeerd. Verweerder heeft de zaak in deze zin aan het gerechtshof Amsterdam voorgelegd en het hof heeft daarop in de hiervoor onder 3.7 weergegeven wijze in positieve zin beslist.

 Onderdeel b

4.3 Met betrekking tot klachtonderdeel b is de raad van oordeel dat verweerder de grenzen van het door hem te voeren beleid niet heeft overschreden. Verweerder heeft klager in verschil-lende brieven laten weten dat stukken die niet relevant zijn voor de zaak zoals die bij het ge-rechtshof Amsterdam aanhangig was of stukken die al tot het dossier behoren zullen worden teruggezonden en wat daar de reden voor is. In het licht van onderhavige zaak, meer in het bijzonder (i) de duur daarvan, (ii) de hoge frequentie waarmee klager brieven en stukken aan verweerder toezond en vele aspecten daarin al aan de orde waren geweest, (iii) de verschillende opvolgend advocaten enerzijds en de beperkte rol van verweerder na verwijzing door de Hoge Raad anderzijds en (iv) de duidelijke instructies van verweerder, die erop neerkomen dat klager zich moet beperken in het toezenden van brieven en stukken, waarbij verweerder heeft uitge-legd dat hij door al die brieven en stukken de zaak van klager niet efficiënt en goed kan be-handelen, getuigt het terugsturen van de brieven en bijlagen naar het oordeel van de raad niet van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

 Onderdeel c

4.4 Tegenover de door verweerder gegeven uitleg over het onvermeld laten van de betekening van het vonnis, wordt dit onderdeel van de klacht door klager niet toereikend onderbouwd danwel aannemelijk gemaakt. De raad is ook niet anderszins gebleken dat het niet onder de aandacht brengen van het gerechtshof Amsterdam van de betekening van het vonnis de belangen van klager heeft geschaad.

4.5 Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de voorzitter terecht en op juiste gronden de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat het door klager ingestelde verzet niet slaagt.

4.6 De in het verzetschrift aanvullend geformuleerde klachten maken geen onderdeel uit van de klacht zoals deze aan de raad is voorgelegd. Uitbreiding van de klacht in verzet of hoger be-roep is niet mogelijk (vgl. HvD 27-4-1987, 958). Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter  overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klachten en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, S.M. Gaasbeek-Wielinga, R.P.F. van der Mark en B.C. Romijn, leden, met bijstand van mr. R.N.E. Visser als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2010.

voorzitter        griffier

Deze beslissing is in afschrift op 9 februari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- de advocaat van verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld.