ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0334 Raad van Discipline Amsterdam 09-199U

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA0334
Datum uitspraak: 15-02-2010
Datum publicatie: 02-03-2010
Zaaknummer(s): 09-199U
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klaagster had twee problemen met haar energieleverancier en wenste een kort geding heraansluiting energie te starten. Verweerder heeft toegezegd dit te zullen doen, maar heeft pas driekwart jaar later daadwerkelijk de dagvaarding uitbracht. Feitelijk is onvoldoende vast komen te staan wat de afspraak hierover was, zodat dit onderdeel ongegrond is. In een andere procedure heeft verweerder verzuimd de verzetdagvaarding tijdig aan te brengen bij de rechtbank. Dit wordt door de raad als beroepsfout aangemerkt en dus klachtwaardig geoordeeld. Als maatregel wordt een enkele waarschuwing opgelegd.  

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 15 februari 2010

in de zaak 09-199U

_________________________

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:

k l a a g s t e r

tegen

v e r w e e r de r  

1. Verloop van de procedure

1.1. Bij brief van 28 juli 2009, door de raad ontvangen op 28 juli 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht. 

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 7 december 2009, in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De raad heeft kennisgenomen van:

de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad, en van de stukken genummerd 1 t/m 23, genoemd op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2. Klacht;

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij:

a. zijn toezegging om een kortgeding op te starten in augustus 2007 niet zou zijn nagekomen;

b. heeft nagelaten de verzetdagvaarding op tijd bij de rechtbank aan te brengen;

c. niet direct de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar inschakelde nadat hij een beroepsfout had gemaakt;

d. onnodig zware druk op klaagster uitoefenende om akkoord te gaan met een schikking over de aansprakelijkheid;

e. ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe van klaagster de concept kort gedingdagvaarding niet heeft aangepast.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 Verweerder heeft klaagster in 2007 en 2008 bijgestaan in een aantal conflicten met haar energieleverancier. Klaagster zag zich geconfronteerd met afsluiting van haar energie vanwege het feit dat door onbekende derden illegaal energie zou zijn afgetapt uit haar meterkast. Het tweede probleem met de energieleverancier betrof een vordering van de energieleverancier op klaagster van ruim EUR 11.000,-. Tussen klaagster en verweerder is op enig moment gesproken over het eventueel starten van een kortgeding teneinde de energie van klaagster weer aangesloten te krijgen. Klaagster verbleef in die periode augustus/september 2007 veelvuldig in het buitenland.

3.2 Het kort geding tot heraansluiting van energie is door verweerder in mei 2008 gestart en de vordering is afgewezen. De energieleverancier heeft klaagster gedagvaard terzake van een vordering van EUR 11.000,-. De vordering van de energieleverancier is medio september 2007 bij verstek toegewezen. Toen het verstekvonnis bij klaagster werd betekend, heeft zij dit vonnis aan verweerder overhandigd. Verweerder heeft hierop een verzetdagvaarding uitgebracht, maar heeft nagelaten deze bij de rechtbank aan te brengen. Hiermee is het vonnis tot betaling door klaagster van ruim EUR 11.000,- aan de energieleverancier in november 2007 onherroepelijk geworden.

3.3 Verweerder heeft aan klaagster toegegeven dat hij een fout heeft gemaakt en heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in mei 2008 ingeschakeld.

4. Beoordeling van de klacht:

4.1 Met het eerste klachtonderdeel klaagt klaagster erover dat verweerder zijn toezegging om een kortgeding op te starten in augustus 2007 niet zou zijn nagekomen. Voor de beoordeling van deze klacht dient de raad vast te stellen met welke vraag klaagster in de zomer 2007 bij verweerder is gekomen. Beide partijen hebben hierover een andere lezing, in die zin dat klaagster betoogt dat zij direct in augustus 2007 vroeg om een kortgeding voor heraansluiting van haar energie, en verweerder stelt zich te hebben geconcentreerd op de vordering van de energieleverancier. Uit deze uiteenlopende stellingen, noch uit de stukken heeft de raad vast kunnen stellen dat klaagster aan verweerder de concrete vraag heeft gesteld om al in augustus 2007 een kortgeding tot heraansluiting van energie te starten. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat  klachtonderdeel  a. ongegrond is.

4.2 Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt aan verweerder dat hij de verzetdagvaarding niet heeft aangebracht bij de rechtbank. De raad constateert dat verweerder heeft nagelaten de verzetdagvaarding aan te brengen. Dit is volgens vaste jurisprudentie van de tuchtrechter laakbaar handelen. Klachtonderdeel b is dan ook gegrond.

4.3 Met klachtonderdeel c. klaagt klaagster erover dat verweerder de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet direct heeft ingeschakeld. Naar het oordeel van de raad heeft klaagster geen persoonlijk belang bij deze klacht. Voor zover klaagster schade heeft geleden of zal lijden vanwege de beroepsfout van verweerder, staat het haar vrij om verweerder persoonlijk aansprakelijk te stellen. Of verweerder vervolgens de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar inschakelt of niet, is zijn verantwoordelijkheid. Dit klachtonderdeel is derhalve niet-ontvankelijk.

4.4 Klachtonderdeel d. betreft de klacht van klaagster dat verweerder veel druk op haar zou hebben uitgeoefend om in te stemmen met een schikking, enkele uren voorafgaand aan de zitting in kort geding. Verweerder heeft zowel schriftelijk als ter zitting betwist druk te hebben uitgeoefend op klaagster. Gezien die betwisting door verweerder is het uitoefenen van de druk onvoldoende komen vast komen te staan. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. De raad merkt daarbij wèl op dat het tijdstip waarop verweerder het schikkingsvoorstel deed op zijn minst ongelukkig is te noemen.

4.5 Met het klachtonderdeel onder e. klaagt klaagster erover dat verweerder haar verzoek om de dagvaarding op enkele punten aan te passen heeft genegeerd. De raad heeft moeten vaststellen dat verweerder de dagvaarding op een enkel punt niet conform het uitdrukkelijke verzoek van klaagster heeft aangepast, met als gevolg dat in punt drie van de dagvaarding de indruk werd gewekt dat klaagster ervoor had gekozen zich neer te leggen bij het vonnis van de rechtbank terwijl dit kwam door het niet tijdig aanbrengen van de verzetdagvaarding door verweerder. Hoewel de advocaat een grote vrijheid toekomt een zaak te behandelen, heeft hij door niet te voldoen aan het verzoek van klaagster om de dagvaarding op dit punt aan te passen, de grenzen van deze vrijheid overschreden en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het laatste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

5. Maatregel

Hoewel niet alle verwijten van klaagster aan verweerder geheel zijn komen vast te staan, is duidelijk dat verweerder in de behandeling van de zaken voor klaagster steken heeft laten vallen. De raad acht het opleggen van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING:

de raad van discipline:

• verklaart de klachtonderdelen a en d ongegrond;

• verklaart klachtonderdeel c. niet-ontvankelijk;

• verklaart de klachtonderdelen b en e gegrond;

• legt op aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing..

Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2010, door mrs. Th.J.M. Gijsberts, voorzitter, L.D.H. Hamer, H.C.M.J. Karskens, J.M. van de Laar, M. Pannevis, leden, met bijstand van mr. S. Le Noble als griffier.

voorzitter          griffier

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2010 per aangetekende brief verzonden aan:

• klaagster

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld ten aanzien van de ongegrond verklaarde onderdelen door

• klaagster

• verweerder

• de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en ten aanzien van de gegrond verklaarde onderdelen door

• verweerder

• de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d. Telefonische informatie

 076-548 4607.