ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0114 Accountantskamer Zwolle 10/1237 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0114
Datum uitspraak: 22-11-2010
Datum publicatie: 22-11-2010
Zaaknummer(s): 10/1237 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Beledigend en intimiderend uitlaten door een accountant. Dat een accountant onwaardig optreden en het daarin volharden, gevoegd bij betrokkenes recidive, leiden tot de maatregel van doorhaling in het register.     Hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie LJN BW9940 (www.rechtspraak.nl) 

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 22 november 2010 in de zaak met nummer 10 / 1237 Wtra AK van

X ,

wonende te (woonplaats),

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te (woonplaats),

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 27 juli 2010 ingekomen klaagschrift van 25 juli 2010 met bijlagen;

-         de op 2 augustus 2010 ingekomen brief van 29 juli 2010 van klager;

-         de op 4 augustus 2010 ingekomen brief van 3 augustus 2010 van klager met bijlage;

-         het op 17 augustus 2010 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 16 augustus 2010 met bijlagen;

-         de op 3 september 2010 ingekomen brief van 2 september 2010 van klager met bijlage;

-         de op 14 oktober 2010 ingekomen brief van 14 oktober 2010 van betrokkene, houdende de mededeling dat hij niet op de zitting van 18 oktober 2010 zal verschijnen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 oktober 2010 waar klager is verschenen. Betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.3 Klager heeft op dezezitting zijn standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is vanaf 13 april 1983 ingeschreven in het register, als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet op de registeraccountants (Wet RA).

2.2 Klager heeft gelden belegd in/via het vastgoedsfonds ‘BV 1’ (hierna: BV 1). In verband met bij BV 1 vermoede (financiële) problemen heeft betrokkene contact met klager gezocht en aan klager aangeboden zijn belangen ter zake te behartigen, gelijk hij al deed voor andere beleggers in BV 1. Klager en betrokkene hebben daarover op 3 mei 2010 gesproken. Klager heeft daarop op 4 mei 2010 aan betrokkene een financiële bijdrage in de kosten van die belangenbehartiging voldaan.

2.3 Verontruste beleggers in BV 1 hebben een werkgroep geformeerd, waarvan de heer A voorzitter is (hierna: A). Deze werkgroep beoogt de beleggers in BV 1 te vertegenwoordigen en hun belangen te behartigen.

2.4 In e-mailbericht van 20 juli 2010 aan A, welk bericht onder meer aan betrokkene in kopie is verzonden, heeft klager onder meer vermeld:

‘(...) Reeds eerder heb ik aangegeven hoogst ongelukkig te zijn met (...) de manier waarop [betrokkene] claimt en neemt. Mijn 1e contact met [betrokkene] dateert van (...) 3 mei. Bij die gelegenheid is o.a. de ½% bijdrage aan de orde gekomen (...). (...) Pas in de vergadering van 21 mei hebben meerdere investeerders met de ½% ingestemd. Dan vind ik dat declaratie op z’n vroegst kan starten vanaf 1 mei eigenlijk vanaf 21 mei. Alhoewel ik eerder begreep dat [betrokkene] declareerde vanaf april, meen ik uit ’n recente brief zelfs te moeten concluderen, dat het nu zelfs gaat om declaraties vanaf maart. Ik vind dat niet juist.

Na betaling van mijn bijdrage (...) realiseerde ik mij (...), dat betalingen naar de privé-rekening van [betrokkene] een ongezonde en ongewenste situatie was (en totaal niet passend bij een RA!), hetgeen ik heb geuit in een mail aan [betrokkene] (...). (...) Ik heb [betrokkene] toen geadviseerd (...) om eerst al de ontvangen bijdragen naar de S-rekening over te maken en daarna zijn declaratie bij jou in te dienen. Ik heb begrepen dat dit niet gebeurd is, maar dat [betrokkene] het saldo met zijn uren (dus niet met een duidelijke declaratie) verrekend heeft en daarnaast nog een voorschot vroeg. Noch met het achterhouden noch met het voorschot ben ik het eens. (...) Bovendien zal [betrokkene] als rechtgeaarde RA (!) toch zeker begrijpen dat een dergelijke handelwijze door geen enkele controle komt. Ook ben ik van mening dat [betrokkene] een duidelijke urendeclaratie (wanneer hoeveel uren) en kostendeclaratie aan jou moet overleggen, op basis waarvan jij uitbetaalt. (...)

Een heel ander heikel aspect is, dat -mijns inziens- nooit is gesproken over wát [betrokkene] kan declareren, zowel qua uren, als qua kosten. (...) Onderdeel daarvan is tevens van belang hoe lang, tot welke fase kan [betrokkene] declareren. (...)

Samengevat gaat het derhalve om: vanaf wanneer, wat en wanneer. (...)

2.5 Betrokkene heeft bij e-mailbericht van 21 juli 2010 aan klager, A en de drie ander leden van de werkgroep geantwoord:

‘Eigenlijk wil ik geen woord vuil maken aan je onbeschoft en huichelachtig schrijven! Ten behoeve van de waarheidsvinding zal ik t.b.v. de werkgroep reageren:

a. Je bezoek d.d. 3 mei 2010 aan mijn vrouw B en mij was allesbehalve ‘verfrissend’ en werden wij geconfronteerd met je meest intieme prive-problemen. Ook zat je gewoon op een onbeschaamde manier mijn vrouw ‘te versieren’, je moet maar durven.

b. Zakelijk moest je toen al toegeven hoe ‘onnozel’ je was geweest met je investering (...).

(...)

h. Jij hebt in de afgelopen maanden getracht je eigen weg te gaan, je eigen (volkomen foute) analyses te maken, daarbij nog optredend als “het lek”(...) naar (...), onvoorstelbaar!!!

(...)

Aldus, [klager], je moet je kapot schamen voor je gedrag. Van huichelarij en oneerlijkheid walg ik. Wellicht komt het door je zo intens besproken gezondheidsproblemen, waardoor je de weg bent kwijtgeraakt!

Vertrouwende duidelijk te zijn geweest en vertrouwend verschoond te blijven van jouw personage, verblijf ik,

[betrokkene] RA (sinds 1982, bijna 30 jaar)

2.6 Betrokkene heeft bij e-mailbericht van 29 juli 2010 aan klager bericht:

‘Met je klaagschrift aan de Accountantskamer heb je slechts bewezen, dat je inderdaad aan het ‘dementeren’ bent, (...).

Vooralsnog zal ik je ieder uur (Eur 300,--/uur) plus kosten en emotionele schade in rekening brengen voor de tijd die ik aan de zaak besteed, vooralsnog begroot op Euro 10.000,-- (tienduizend Euro). Gelukkig heb ik inmiddels meer dan 100 investeerders achter me staan!

Tevens ben je aansprakelijk voor je ‘lekgedrag, waardoor je mede-investeerders en (...) ernstig hebt benadeeld, vooralsnog begroot op Euro 500.000,-- (vijfhonderdduizend Euro).

Roep hulp in van een psychiater, wellicht brengt je dat op de weg terug!

Gezondheid en ‘wijsheid’ toegewenst!

groet,

[betrokkene] RA (reeds 28 jaar!!!)

PS Gebruik deze mail gerust voor je klaagschrift, geen probleem!!’

2.7 Bij e-mailbericht van 18 augustus 2010 heeft betrokkene aan klager bericht:

‘Inzake je NIvRa-klacht, je ‘lekgedrag’, je ‘algemene gedrag terzake van BV 1’, gaarne het volgende: (...)

Bij deze stel ik je aansprakelijk en in gebreke voor alle door investeerders en mij geleden en te lijden schade en kosten tengevolge van je onrechtmatig handelen, vooralsnog begroot op Euro 25.000,,-- (vijfentwintigduizend Euro).

Ik stel je hierbij in de gelegenheid voornoemd bedrag over te maken (...) bij gebreke waarvan ik gerechtelijke maatregelen zal nemen, w.o. beslaglegging op jouw BV 1-investering!

Mijn god, [klager] waar ben je mee bezig???’

(...)

[betrokkene] RA’

Dit bericht is tegelijkertijd in kopie gezonden aan A.

2.8 In het door betrokkene ingediende verweerschrift is onder meer weergegeven:

‘(...)

e. In (...)de ontmoeting [van 3 mei 2010, toevoeging Accountantskamer] manifesteerde [klager] zich als een irritante, arrogante en dominante man, die inderdaad niet schroomde schaamteloos mijn echtgenote ‘te versieren’, welk gedrag hij nog eens herhaalde in een latere ontmoeting (...). (...)

o. Het schrijven d.d. 20 juli 2010 van [klager] aan (...) A wordt gekenschetst door een diepgaande schijnheilig- en achterbaksheid, ingegeven door het feit dat hij zijn eigen belang nastreeft, nota bene kiezend voor de tegenpartij van alle investeerders, onvoorstelbaar!

(...)

Geachte college, ik heb geen idee wat [klager] beweegt. Hij kent kennelijk het begrip niet ‘wie de bal kaatst, kan hem terug verwachten’. In mijn emotie heb ik me wellicht niet ‘fraai’ uitgedrukt, waarvoor excuses, maar [klager] moet beseffen, dat hij het er wel naar heeft gemaakt. Ik ben wars van achterbaks-, hypocriet- en zeker oneerlijkheid, nog los van het principe ‘vrijheid van meningsuiting’!’

2.9 Bij beslissing van de Raad van Tucht van het Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) (hierna: Raad van Tucht) van 31 januari 1991 is een jegens betrokkene gerichte klacht over geuite insinuaties en taalgebruik gegrond verklaard. Er is geen maatregel opgelegd.

2.10 Bij beslissingen van de Raad van Tucht van 12 februari 1994 zijn twee afzonderlijke klachten jegens betrokkene gegrond verklaard. Deze klachten zien (onder meer) op het doen van grievende uitlatingen. In beide gevallen is aan betrokkene een berisping opgelegd. Deze beslissingen zijn op 12 oktober 1994 in hoger beroep bevestigd.

2.11 Bij beslissing van de Raad van Tucht van 15 januari 1996 is een jegens betrokkene gerichte klacht over het doen van grievende uitlatingen gegrond geacht. Aan betrokkene is daarbij opgelegd de maatregel van schorsing als registeraccountant voor de duur van 2 weken.

2.12 Bij beslissing van de Raad van Tucht van 29 april 1996 is een jegens betrokkene gerichte klacht over het doen van grievende en niet passende uitlatingen gegrond verklaard. Aan betrokkene is daarbij de maatregel van berisping opgelegd.

2.13 Bij beslissing van de Raad van Tucht van 19 december 1997 is een jegens betrokkene gerichte klacht over het doen van beledigende en ongepaste uitlatingen gegrond verklaard. Aan betrokkene is daarbij de maatregel opgelegd van schorsing als registeraccountant voor de duur van zes maanden. Deze beslissing is op 8 juni 1999 in hoger beroep bevestigd.

3. De klacht

De klacht houdt, samengevat weergegeven, in dat de inhoud van de onder 2.5 tot en met 2.7 weergegeven e-mailberichten onacceptabel is en een registeraccountant onwaardig.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RAis de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Betrokkene heeft niet bestreden dat de inhoud van de onder 2.5 tot en met 2.7 weergegeven e-mailberichten van hem afkomstig is. Hij heeft evenmin bestreden, zoals klager in zijn klaagschrift uiteen heeft gezet, dat hij nog andere e-mailberichten aan klager heeft gezonden waarin hij zijn titel van registeraccountant niet heeft gebruikt en dat hij klager daarin heeft betiteld als ‘demente zieligerd’.

4.4 De Accountantskamer begrijpt uit het verweer van betrokkene dat hij zich op het standpunt stelt dat het door hem gebezigde taalgebruik noodzakelijk was omdat hij zich door klager onjuist behandeld voelt en omdat hij meent dat klagers handelen schadelijk is voor de belangen waarvoor hij stelt op te komen. Tot slot beroept betrokkene zich - zo begrijpt de Accountantskamer - op de aan hem toekomende vrijheid van meningsuiting.

4.5 De Accountantskamer stelt vast dat klager in zijn e-mailbericht van 20 juli 2010 niet veel meer heeft gedaan dan het in zakelijke bewoordingen aan de orde stellen van de (financiële) voorwaarden waaronder betrokkene zijn werkzaamheden voor de kennelijke verenigde beleggers zou (gaan) verrichten. De inhoud van dat e-mailbericht noch het indienen van een klacht over de grievende bewoordingen van het antwoord van betrokkene op dat e-mailbericht, kunnen in enig opzicht een verklaring, laat staan een rechtvaardiging vormen voor het diffamerende, beledigende en dreigende taalgebruik van betrokkene. Anders dan betrokkene meent, geeft het grondrecht van vrijheid van meningsuiting hem geen vrijbrief om zich grievend en intimiderend uit te laten. Daarbij komt dat betrokkene bij zijn te laken uitlatingen er zich uitdrukkelijk op beroept dat hij al ‘bijna 30 jaar’ registeraccountant is. Dat betekent dat van betrokkene te meer mocht worden verwacht dat hij zich zou houden aan het bij of krachtens de Wet RA bepaalde.

4.6 Het voorgaande betekent dat het handelen van betrokkene zonder meer kwalificeert als in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub a. van de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: de VGC) en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. van de VGC. Daardoor is tevens sprake van handelen in strijd met artikel 33 Wet RA. De klacht dient dan ook gegrond te worden verklaard.

4.7 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer bij schending van artikel 33 Wet RA een tuchtrechtelijke maatregel opleggen.

4.7.1 De Accountantskamer rekent betrokkene zwaar aan dat hij in zijn beledigende en intimiderende uitlatingen heeft volhard, ook nadat en juist vanwege de omstandigheid dat klager daarover een klacht heeft ingediend. In dat kader moet worden vastgesteld dat betrokkene ook nadien zijn grievende uitlatingen jegens klager aan tenminste één ander in kopie heeft gezonden. Gezien de inhoud van het verweerschrift heeft betrokkene er evenmin blijk van gegeven dat hij werkelijk inziet dat zijn taalgebruik ongepast is en een registeraccountant onwaardig.

4.7.2 De Accountantskamer houdt voorts rekening met de drie eerder aan betrokkene opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen van schriftelijke berisping en de twee eerder aan betrokkene opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen van schorsing als registeraccountant, waaraan telkens een gelijksoortig verwijtbaar gedrag van betrokkene ten grondslag heeft gelegen.

4.7.3 Gelet op die zes onder 2.9 tot en met 2.13 bedoelde tuchtzaken gelegen parallel met onderhavige klacht ziet betrokkene kennelijk de ernst van zijn handelwijze niet in en meent hij daarmee voort te kunnen gaan. Dit duidt er niet op dat betrokkene het belang ervan inziet om zijn beroep uit te oefenen in overeenstemming met de voor hem geldende beroeps- en gedragsregels en wijst er voorts op dat tuchtrechtelijk toezicht hem evenmin kan weerhouden van het zich gedragen in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.7.4 De Accountantskamer neemt voorts in aanmerking dat twee eerdere maatregelen van schorsing als registeraccountant, naar huidig recht te kwalificeren als een maatregel van tijdelijke doorhaling als bedoeld in sub d. van lid 1 van artikel 2 Wtra, kennelijk onvoldoende hun invloed hebben gehad. In een en ander schuilt dan ook een zwaarwegende aanwijzing dat een nadere maatregel van tijdelijke doorhaling op het gedragspatroon van betrokkene onvoldoende effect zal hebben. Dit geldt dan in versterkte mate voor een lichtere maatregel als een waarschuwing, een berisping of een geldboete.

4.7.5 De Accountantskamer stelt voorts vast dat in de onder 2.13 weergegeven beslissing is overwogen - samengevat - ‘dat niet reeds nu de zwaarste maatregel wordt opgelegd, teneinde betrokkene een laatste kans te geven tot beter inzicht te komen’. Vastgesteld moet worden gesteld dat betrokkene die kans niet heeft benut. De omstandigheid dat sinds die beslissing nagenoeg elf jaren zijn verstreken, doet daaraan niet af.

4.7.6 De Accountantskamer is, al het vorenstaande in aanmerking nemende, van oordeel dat als sanctie op de gegrond geachte klacht geen andere maatregel passend en geboden is dan die van doorhaling van de inschrijving in het register, bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra. Daartoe zal dan ook, gelet op artikel 33 van de Wet RA en artikel 2, lid 1, sub e. van de Wtra, worden overgegaan.

4.7.7 Die maatregel heeft naar het oordeel van de Accountantskamer ten opzichte van de maatregel van tijdelijke doorhaling het bijkomende nut dat het NIVRA, in geval betrokkene een verzoek doet om opnieuw in het register te worden ingeschreven, nader dient te onderzoeken of dat verzoek voldoet aan het bij de Wet RA gestelde.

4.7.8 Gelet op het bepaalde in artikel 8 Wtra en de sinds de vorige jegens betrokkene opgelegde maatregel verstreken periode van nagenoeg elf jaren, zal de Accountantskamer de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven matigen en bepalen op 1 (één) jaar.

4.8 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.9 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

1.      verklaart de klacht gegrond;

2.      legt ter zake de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

3.      bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op 1 (één) jaar;

4.      verstaat dat de AFM, de voorzitter van de NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.A. Maan (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2010 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagerdan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.