ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0079 Accountantskamer Zwolle 09/2318 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0079
Datum uitspraak: 21-05-2010
Datum publicatie: 22-09-2010
Zaaknummer(s): 09/2318 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Accountant niet betrokken bij en niet verantwoordelijk voor handelen waarop de klachten - onjuist en ontijdig declareren - zien

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 21 mei 2010

in de zaak met nummer 09 / 2318 WTRA AK van

A B.V. ,

B B.V. ,

C B.V. ,

vertegenwoordigd door D,

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. N. Roodenburg, advocaat te ‘s-Gravenhage,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.H. van Vliet, advocaat te Wageningen.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 15 december 2009 ingekomen klaagschrift van 11 december 2009 met bijlagen;

-    de op 26 januari 2010 ingekomen brief van 21 januari 2010 van klaagsters met bijlage;

-         het op 29 januari 2010 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 28 januari 2010;

-    het ter zitting door betrokkene met instemming van klaagsters overgelegde vonnis van de rechtbank Arnhem van 11 november 2009 en een afschrift van een kadastraal bericht.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 19 februari 2010, waar zijn verschenen: namens klaagsters, D, bijgestaan door mr. N. Rodenburg, advocaat te ’s-Gravenhage, en betrokkene, bijgestaan door mr. J.H. van Vliet, advocaat te Wageningen. Klaagsters worden hierna gezamenlijk ook genoemd: E.

1.3 Klaagsters en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

2.1 Betrokkene is op 1 oktober 2008 in dienst getreden bij F Accountants en Adviseurs B.V., kantoor [plaats] (hierna te noemen: F). De relatiebeheerder van E was G AA, directeur van F.

2.2 Op 3 oktober 2008 hebben twee medewerkers van F, waaronder voornoemde G AA, met D gesproken over diverse knelpunten met betrekking tot de jaarrekeningen 2007 van klaagsters, waaronder de slechte aanlevering van de administratie door hen.

2.3 F heeft klaagsters verschillende facturen gestuurd. Het gaat om:

- een factuur van 16 december 2008 ten bedrage van € 2.252,55, een factuur van 21 januari 2009 ten bedrage van € 3.879,40 een factuur van 16 februari 2009 ten bedrage van

€ 5.961,90 en een factuur van 16 april 2009 ten bedrage van € 1.172,15, alle aan A B.V. gericht;

- een factuur van 21 januari 2009 ten bedrage van € 1.921,85 en een factuur van 16 februari 2009 ten bedrage van € 1.832,60, beide aan B B.V. gericht;

- een factuur van 16 december 2008 ten bedrage van € 3.867,50, een factuur van 21 januari 2009 ten bedrage van € 940,10 en een factuur van 16 februari 2009 ten bedrage van

€ 1.274,30, alle aan C B.V. gericht.

2.4 Betrokkene heeft in het kader van een dossierreview voor de eerste keer op 21 januari 2009 inhoudelijk met het dossier van E te maken gekregen. Bij e-mail van 23 januari 2009 heeft Ede opdracht met F opgezegd. Daarna heeft betrokkene bemoeienis gehad met het incassotraject. Hij heeft echter niet de opdracht tot incasso gegeven. Hij is naderhand wel namens F in de incassoprocedure ter zitting dienaangaande verschenen.

2.5 Omdat de declaraties niet waren betaald, heeft F bij brieven van 27 maart en 30 maart 2009 betalingsherinneringen en sommaties tot betaling, inclusief wettelijke rente en incassokosten, aan E verzonden.

2.6 Bij e-mail van 1 april 2009, gericht aan onder meer betrokkene, heeft D naar aanleiding van de hoogte van de declaraties gereageerd. Hierin gaf hij aan dat ondanks toezeggingen van F om haar kosten te beperken, deze aanzienlijk waren gestegen. D verzocht F om een creditnota bij gebreke waarvan hij aankondigde de kwestie aan een arbitragecommissie te zullen voorleggen.

2.7 In reactie hierop heeft F middels haar advocaat per e-mail van 15 april 2009 aan D laten weten rechtsmaatregelen te zullen treffen als niet zou worden voldaan aan de sommaties, gericht aan E.

2.8 Op verzoek van F heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s-Gravenhage op 22 april 2009 verlof verleend om ten laste van A B.V. en B B.V. diverse conservatoire beslagen te doen leggen waaronder een derdenbeslag onder de Rabobank [plaats], waarna de verzochte beslagen ook daadwerkelijk zijn gelegd.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagsters ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. F heeft de dossiers van E niet correct behandeld en disproportioneel gedeclareerd door in de nota’s in 2008 en 2009 meer uren in rekening te brengen dan was afgesproken en zonder E daarover vooraf te informeren.

b. F heeft onnodig en disproportioneel beslag gelegd waarvoor vertrouwelijke informatie is misbruikt en waardoor E veel schade heeft geleden.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AAis de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Ten aanzien van beide klachtonderdelen stelt de Accountantskamer voorop dat beroepsmatig handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn voor een accountant die de handeling in persoon heeft verricht of nagelaten of die daarvoor als direct verantwoordelijke heeft te gelden. In de onderhavige kwestie is in dat verband het volgende van belang.

G AA heeft de opdrachtbevestiging, gedateerd 9 februari 2007 met de voorgangster van B B.V. getekend. De declaraties van december 2008 en januari en februari 2009 zijn, zo is ter zitting onbetwist naar voren gebracht, onder zijn verantwoordelijkheid aan E gericht. Deze declaraties blijken slechts voor een naar verhouding te verwaarlozen aantal uren, namelijk anderhalf uur, gerelateerd te zijn aan door betrokkene verrichte werkzaamheden. Onvoldoende is gebleken dat de klacht betrekking heeft op dit geringe, aan betrokkene toe te rekenen onderdeel van de betwiste declaraties.

Voorts is onweersproken door betrokkene gesteld dat niet hij maar voornoemde collega G de vorderingen op E ter incasso uit handen heeft gegeven en ook het contact met advocaat mr. P.H.N. van Spanje heeft onderhouden inzake de verweten beslagleggingen, althans dat onder verantwoordelijkheid van G de opdracht tot beslaglegging namens F is uitgegaan. Klaagsters hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

Het vorenstaande brengt naar het oordeel van de Accountantskamer mee dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene de verantwoordelijke accountant is geweest voor de litigieuze hoogte van de declaraties en de verweten beslaglegging en de wijze waarop dat is geschied. Daarvoor kan betrokkene dan ook niet tuchtrechtelijk aansprakelijk gehouden worden. Dit oordeel wordt overigens onderstreept door hetgeen E ter zitting naar voren heeft gebracht, namelijk dat de klacht tegen betrokkene is ingediend omdat hij zich bij de start van de klachtprocedure kenbaar heeft gemaakt als contactpersoon voor het dossier, terwijl E zich niet heeft afgevraagd of daar navraag naar heeft gedaan, welke accountant bij het opstellen van de facturen en de beslaglegging daadwerkelijk betrokken is geweest. Beide onderdelen van de klacht zijn reeds hierom ongegrond.

4.4 Wat betreft klachtonderdeel a. merkt de Accountantskamer daarenboven nog het navolgende op. Dit klachtonderdeel komt er in de kern op neer dat klaagsters het kantoor van betrokkene verwijten meer uren te hebben gewerkt en ook gedeclareerd, dan E met F heeft afgesproken. Betrokkene heeft een en ander gemotiveerd weersproken en daarbij, voor zover het facturen met betrekking tot C B.V. en A B.V. betreft, erop gewezen dat in de incassoprocedure de rechtbank Arnhem bij vonnis van 11 november 2009 klaagsters dienaangaande (voor werkzaamheden tot 23 januari 2009) in het ongelijk heeft gesteld. Klaagsters hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, zodat dit klachtonderdeel ook als feitelijk ongegrond dient te worden afgewezen.

4.5 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en M.J. van Lee (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.