ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0071 Accountantskamer Zwolle 10/761 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0071 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-09-2010 |
Datum publicatie: | 17-09-2010 |
Zaaknummer(s): | 10/761 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Niet meewerken aan aanvullende periodieke preventieve toetsing. Verplichting tot medewerking aan aanvullende toetsing bestaat ook indien de toetsers niet volledig zijn geweest en juist om die reden er aanvullend dient te worden getoetst. Discussie over de doorberekening van de toetsingskosten doet evenmin iets aan die verplichting af . Gedeeltelijke herkansing om alsnog aan die aanvullende toetsing mee te werken, welke medewerking kan leiden tot een lagere maatregel. |
ACCOUNTANTSKAMER
BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 17 september 2010in de zaak met nummer 10/761 Wtra AK van
het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,
gevestigd en kantoorhoudende te ´s-Gravenhage,
K L A G E R ,
raadsvrouw: mr. M.L. Batting,
t e g e n
Y ,
accountant-administratieconsulent,
kantoorhoudende te [plaats],
B E T R O K K E N E .
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de volgende in de zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, te weten:
- het op 18 mei 2010 ingekomen klaagschrift, gedateerd 17 mei 2010, met bijlagen;
- het op 8 juni 2010 ingekomen verweerschrift, gedateerd 7 juni 2010.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 19 juli 2010, op welke zitting aanwezig waren - aan de zijde van klager - diens raadsvrouw/gemachtigde mr. M.L. Batting, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon.
1.3 Partijen hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten, onderscheidenlijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.
2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.
2.1 Betrokkene is lid van de NOvAA en openbaar accountant-adminstratieconsulent te [plaats]. Op 5 september 2008 heeft een toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene plaatsgevonden. Deze heeft geleid tot een negatief eindoordeel, dat betrokkene bij brief van 26 november 2008 is toegezonden.
2.2 Bij brief van 5 januari 2009 heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) betrokkene bericht dat bij de behandeling van zijn toetsingsdossier is gebleken dat de assurance-opdrachten, die in zijn accountantspraktijk worden uitgevoerd, ten onrechte niet in de toetsing zijn betrokken. De Raad heeft medegedeeld dat het gangbaar beleid is dat in een dergelijk geval een aanvullende toetsing plaatsvindt. Om die reden en om een gelijkwaardige behandeling van alle getoetste praktijken te bewerkstelligen, heeft de Raad betrokkene bericht dat ook in zijn geval een aanvullende toetsing diende plaats te vinden. Daarbij heeft de Raad erop gewezen dat de kosten van die aanvullende toetsing geheel voor rekening van de Raad komen. De Raad heeft in deze brief voorts vermeld dat het eindoordeel van 26 november 2008 diende te worden ingetrokken omdat het eindoordeel betrekking dient te hebben op het totale stelsel van kwaliteitsbeheersing en alle uitgevoerde opdrachten, waaronder ook de assurance-opdrachten. De verplichting een verbeterplan in te dienen, zoals opgelegd in de brief van 26 november 2008, kwam daarmee te vervallen.
2.3 Bij brief van 8 mei 2009 heeft de Raad betrokkene bericht dat de aanvullende toetsing van zijn praktijk zal plaatsvinden op 18 juni 2009. Bij brief van 15 mei 2009 heeft betrokkene de Raad bericht vooralsnog niet inhoudelijk te reageren op de brief van 8 mei 2009, daartoe stellende dat voor hem de status van de brief van 8 mei 2009 niet duidelijk is omdat die brief, anders dan de vermelde naam suggereert, niet door de secretaris van de Raad is ondertekend.
2.4 Bij brief van 8 juni 2009 heeft de Raad betrokkene nog eens bevestigd dat de toetsing op 18 juni 2009 zal plaatsvinden. Op 9 juni 2009 heeft betrokkene telefonisch contact opgenomen met de Raad. Betrokkene heeft in dit telefoongesprek medegedeeld de toetsers niet in zijn praktijk te zullen toelaten. Om die reden heeft de Raad bij brief van 12 juni 2009 betrokkene bericht dat de toetsing van zijn praktijk op donderdag 18 juni 2009 tot nader order is opgeschort.
2.5 Bij brief van 19 juni 2009 heeft de Raad betrokkene bericht dat een andere datum voor de toetsing zal worden bepaald en bij brief van 14 juli 2009 heeft de Raad betrokkene bericht dat d e aanvullende toetsing op 4 november 2009 zou plaatsvinden en de namen van de leden van het toetsingsteam opgegeven.
2.6 De Raad heeft op 2 november 2009 telefonisch contact met betrokkene opgenomen om door te geven dat één van de toetsers vanwege verhindering op de toetsingsdatum door een andere toetser wordt vervangen en om te vragen of betrokkene hiermee zou kunnen instemmen. Betrokkene heeft in reactie daarop verklaard geen medewerking te zullen verlenen aan de toetsing omdat hij de eerste toetsing niet als prettig had ervaren. Ook heeft betrokkene gewezen op een door hem aanhangig gemaakte procedure over de kosten van de eerste toetsing van zijn praktijk.
2.7 De Raad heeft besloten de aanvullende toetsing van de praktijk van betrokkene door te laten gaan. De Raad heeft daartoe de heer A, die als toetser van betrokkenes praktijk was geselecteerd, verzocht contact met betrokkene op te nemen om een afspraak met hem te maken. De heer A heeft hieraan op 2 november 2009 gevolg gegeven. Bij e-mailbericht van diezelfde datum heeft de heer A de Raad bericht dat betrokkene bleef weigeren medewerking te verlenen aan de aanvullende toetsing van zijn praktijk, onder de mededelingen - zakelijk weergegeven - :
- dat hij niets met de heer A te maken wilde hebben en er verder geen tijd aan wenste te besteden;
- dat hij absoluut niet wilde meewerken aan een aanvullende toetsing en toetsers niet wilde ontvangen;
- dat hij geen verdere discussie wilde en zijn tijd nodig had voor zijn klanten.
2.8 Bij aangetekende brief van 12 februari 2010 heeft de raadsvrouw van klager betrokkene gesommeerd alsnog medewerking te verlenen aan de toetsing van zijn accountantspraktijk. Vanwege het uitblijven van de handtekening-retourkaart waaruit zou blijken dat betrokkene deze brief had ontvangen, heeft de raadsvrouw van klager de sommatie en de concept-klacht alsnog per faxbericht van 1 maart 2010 aan betrokkene gezonden. Van de ontvangst van dit bericht werd bevestiging ontvangen.
2.9 Betrokkene is blijven weigeren medewerking te verlenen aan de aanvullende toetsing van zijn accountantspraktijk. Daarop is de onderhavige klacht tegen betrokkene bij de Accountantskamer ingediend.
3. De klacht
3.1 Klager verwijt betrokkene dat hij - in strijd met de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT) en artikel 8, eerste lid van de Verordening Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (VRvT) - heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de aanvullende toetsing van zijn accountantspraktijk, ondanks dat hem door of namens de Raad meermalen op deze verplichting is gewezen.
3.2 Betrokkene heeft daarmee een inbreuk op de verordeningen van de NOvAA gemaakt in de zin van artikel 51, eerste lid, onder a, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4. Beoordeling
Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.
4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het in de klacht aan betrokkene verweten handelen dan wel nalaten heeft plaatsgevonden na 1 januari 2007 en dat dit daarom moet worden getoetst aan de sinds die datum vigerende Verordening Gedragscode (AA’s) (hierna:VGC).
4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift noch ter zitting betwist dat hij heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de aanvullende toetsing van zijn accountantspraktijk.
4.4Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.5 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA, en aldus op grond van artikel 24, derde lid, juncto artikel 2, eerste lid van die wet gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de verordeningen van de NOvAA na te leven.
4.6 Op grond van artikel 24, eerste en tweede lid Wet AA, zijn onder meer de VPPT, de VRvT en de Verordening Gedragscode AA’s (VGC) vastgesteld.
4.7 Ingevolge artikel 3, eerste lid VPPT dient de accountant ervoor zorg te dragen dat zijn accountantspraktijk beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, de omvang en het belang van de opdrachten (niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles) en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA. Op grond van de VPPT wordt een accountantspraktijk in beginsel eenmaal per zes jaar aan toetsing onderworpen om de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant te kunnen beoordelen. Als het stelsel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, vindt na afloop van een daartoe bepaalde termijn een hertoetsing plaats.
4.8 Ingevolge de VRvT houdt de Raad toezicht op de beroepsuitoefening door accountants-administratieconsulenten. Ten behoeve van deze taak - met in achtneming van de grenzen van de hem door het bestuur van de NOvAA verleende mandaat en volmacht - voert de Raad op grond van artikel 7, tweede lid VRvT de periodieke (her)toetsing op grond van de VPPT uit. Op grond van de artikelen 3 VPPT en 8 VRvT dient de accountant zijn medewerking aan de toetsing of het onderzoek te verlenen.
4.9 Betrokkene heeft, nadat hij eerst onvoldoende medewerking had verleend aan een op 18 juni 2009 geplande aanvullende toetsing van zijn accountantspraktijk, telefonisch op 2 november 2009 ondubbelzinnig laten weten dat hij absoluut niet wilde meewerken aan een aanvullende toetsing .
4.10 In essentie is aldus de vraag aan de orde of betrokkene zijn medewerking aan deze hertoetsing heeft mogen weigeren. De Accountantskamer beoordeelt deze vraag als volgt.
4.11 Het stelsel van toetsing op grond van de VPPT, mede gezien de relevante bepalingen van de VRvT, brengt naar het oordeel van de Accountantskamer, zoals ook al eerder overwogen in onder meer haar uitspraak van 1 december 2009 (09/752 Wtra AK), met zich dat in het kader van de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een (her)toetsing als bedoeld in artikel 3, tweede lid VPPT juncto artikel 8, eerste lid VRvT de accountant, anders dan betrokkene meent, die medewerking, behoudens bijzondere omstandigheden, niet mag onthouden.
4.11.1 Wat door betrokkene is gesteld, te weten - zakelijk samengevat - dat de brief van de Raad d.d. 8 mei 2009 waarin de aanvullende toetsing van 18 juni 2009 werd aangekondigd mogelijk onbevoegd was ondertekend en dat aan de integriteit van klager moet worden getwijfeld nu deze zelf de aanvullende toetsing van 18 juni 2009 heeft gesaboteerd door te wachten met het beantwoorden van zijn brief van 15 mei 2009, vormen niet zo’n bijzondere omstandigheid. Betrokkene is immers ruim voor de nadere, aangezegde datum van de aanvullende toetsing d.d. 4 november 2009 meegedeeld dat bedoelde brief bevoegdelijk was ondertekend, zodat dit betrokkenes volharding in zijn weigering tot medewerking, zoals gebleken op 2 november 2009, niet kon dragen.
4.11.2 Evenmin is juist om de weigering tot medewerking aan de aanvullende toetsing te gronden op de omstandigheid dat de toetsers tijdens de toetsing van 5 september 2008 al in de gelegenheid waren geweest om - ook - de door betrokkene verrichte assurance-opdrachten te toetsen. Betrokkene is immers omstandig uitgelegd dat de toetsers zich toen ten onrechte hebben beperkt en dat de aanvullende toetsing zou zien op een herstel van die omissie.
4.11.3 B etrokkenes bezwaar tegen de doorberekening van de kosten van de toetsing van 5 september 2008 kan ook niet aan zijn verplichting om mee te werken aan de aanvullende toetsing in de weg staan, nu tegen die doorberekening een afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure in de zin van de Awb openstaat, indien betrokkene na de toetsing van zijn accountantspraktijk van het bestuur van de NOvAA een factuur voor die toetsingskosten ontvangt. Vast staat dat betrokkene die weg inmiddels bewandelt, zodat hij op die wijze de door hem verlangde duidelijkheid over de gegrondheid van (de omvang van) die factuur zal verkrijgen. Met die systematiek verdraagt zich niet dat een accountant zijn medewerking aan een (aanvullende) toetsing opschort, zolang die duidelijkheid (nog) niet is verkregen. Daarbij komt dat in dit geval betrokkene van begin af aan in heldere bewoordingen is meegedeeld dat de kosten van de aanvullende toetsing voor rekening van de Raad zouden komen en niet aan hem zouden worden doorbelast. Dit verweer kan betrokkene dan ook evenmin baten.
4.12 Nu betrokkene verplicht was zijn medewerking aan de (her)toetsing te verlenen, handelde hij door zijn weigering in strijd met de VPPT en de VRvT. Door zich niet te houden aan die regelgeving heeft betrokkene niet professioneel gehandeld in de zin van de VGC (artikelen A-100.4 juncto A-150.1). Betrokkene is dus tuchtrechtelijk verwijtbaar nalatig geweest in strijd met het bepaalde krachtens de Wet AA (artikel 51, eerste lid sub a). De klacht moet daarom gegrond worden verklaard.
4.13 De Accountantskamer acht het niet naleven van voormelde verordeningen, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, een zware overtreding. De verordeningen beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken. Betrokkene moet worden aangerekend dat hij door zijn sterk afwijzende houding geen inzicht heeft betoond in het belang van deze toetsing voor de kwaliteit van het werk van een accountant, noch enige sensitiviteit heeft getoond voor de onderzoekstaak van de Raad in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.
4.14 In het licht van voorgaande acht de Accountantskamer de maatregelen van berisping en van een geldboete van € 5.000,00 in beginsel passend en geboden. Betrokkene heeft ter zitting echter te kennen gegeven alsnog te willen meewerken aan een (aanvullende) toetsing van zijn accountantspraktijk. De Accountantskamer ziet daarin aanleiding om de beslissing voor een periode van tenminste vier (4) maanden aan te houden. Indien vast komt te staan dat betrokkene binnen vier (4) maanden na deze beslissing zonder nadere voorwaarden te stellen zijn medewerking heeft verleend aan een nadere, door de Raad van hem te vergen toetsing van zijn accountantspraktijk, zal de Accountantskamer alsnog de oplegging van voormelde boete achterwege laten.
4.15 Indien betrokkene genoemde voorwaarde niet binnen de gestelde termijn naleeft, zal de mondelinge behandeling van de klacht op dit aspect worden voortgezet. Indien betrokkene volgens klager genoemde voorwaarde binnen de gestelde termijn naleeft, zal de zaak kunnen worden afgedaan zonder voortzetting van de mondelinge behandeling.
5. Beslissing
De Accountantskamer:
1. stelt het bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten in de gelegenheid om op een termijn van vier maanden na het verzenden van
deze uitspraak de Accountantskamer bericht te geven omtrent het naleven van de aan betrokkene gestelde voorwaarde als bedoeld in het slot van de rechtsoverweging
4.14 en in rechtsoverweging 4.15;
2. bepaalt dat betrokkene schriftelijk op die mededeling mag reageren als nader te bepalen, waarbij zonodig een voortzetting van de mondeling behandeling zal kunnen
worden gelast;
3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. G. Mannoury en prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA, (rechterlijke leden), prof. dr. G.C.M. Majoor RA en J. Maan AA, (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________