ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0066 Accountantskamer Zwolle 09/2129 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0066
Datum uitspraak: 21-05-2010
Datum publicatie: 20-09-2010
Zaaknummer(s): 09/2129 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Niet meewerken aan periodieke preventieve (her)toetsing. Verplichting tot medewerking geldt ook voor de accountant die een klein(er) kantoor drijft. Sterk afwijzende houding en volharding daarin leidt tot doorhaling voor vijf jaren. Hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie LJN BW0823 (www.rechtspraak.nl)

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 21 mei 2010in de zaak met nummer 09/2129 WTRA AK van

het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de volgende in de zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken:

- het op 7 december 2009 ingekomen klaagschrift, gedateerd 4 december 2009, met bijlagen;

- het op 1 februari 2010 ingekomen verweerschrift, gedateerd 28 januari 2010.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 12 februari 2010. Betrokkene is verschenen. Namens klager zijn verschenen zijn raadsvrouw mr. M.L. Batting en H. Geerlofs.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten, onderscheidenlijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Na een periode van arbeidsongeschiktheid heeft betrokkene in 2000 zijn werkzaamheden als openbaar accountant hervat. Op 20 december 2004 heeft een toetsing van zijn accountantspraktijk – Accountantskantoor Y – plaatsgevonden door de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening Accountants-Administratieconsulenten, hierna te noemen de Raad.

2.2 Op 23 februari 2005 is de Raad tot een negatief oordeel over het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van deze accountantspraktijk gekomen. De Raad heeft aan betrokkene een termijn van twee jaar gegeven waarbinnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn accountantspraktijk diende te worden aangepast aan de normen van artikel 3 van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (VPPT). In zijn beslissing heeft de Raad aangegeven dat na twee jaar, derhalve na 23 februari 2007, een hertoetsing van de accountantspraktijk zou plaatsvinden.

2.3 Bij brieven van 23 januari en 11 juni 2009 heeft de Raad betrokkene bericht dat zijn accountantspraktijk (definitief) was geselecteerd voor hertoetsing op grond van de VPPT. Ter voorbereiding van deze hertoetsing heeft de Raad betrokkene bij voormelde brieven van 23 januari en 11 juni 2009 en bij brief van 12 augustus 2009 verzocht een vragenlijst ingevuld en ondertekend aan de Raad te retourneren.

2.4 Bij e-mailbericht van 24 augustus 2009 heeft betrokkene de Raad bericht dat hij uit de vragen van de oriënterende vragenlijst afleidde dat de manier van toetsen voor kleine kantoren dermate onredelijk was, dat van hem niet verwacht kon worden dat hij daaraan zou meewerken. Betrokkene heeft laten weten zijn medewerking aan de hertoetsing te weigeren en toetsers niet toe te zullen laten omdat hij vanwege de inhoud van de vragen verwachtte dat de toetsing van zijn accountantspraktijk tot een negatief oordeel zou leiden en bij de toetsing ten onrechte geen rekening zou worden gehouden met kleinere accountantspraktijken.

2.5 Bij brief van 25 augustus 2009 heeft betrokkene zijn bezwaren tegen de toetsing van zijn praktijk en kleinere accountantspraktijken in het algemeen nogmaals uiteengezet. De Raad heeft betrokkene vervolgens bij brief van 25 september 2009 voor de toepassing van de oriënterende vragenlijst bij een samenstelpraktijk met een gering aantal assurance- opdrachten, verwezen naar de handleiding zoals deze is geplaatst op het besloten deel van de website van de Raad. De Raad heeft deze handleiding als bijlage bij de brief gevoegd. In deze bijlage is onder meer het volgende opgenomen:

‘Bij het stelsel van kwaliteitsbeheersing kan (…) rekening gehouden worden met de aard en omvang van het accountantskantoor. Als handreiking heeft de Raad onderstaand een uitwerking gemaakt hoe om te gaan met de toetsing van een klein kantoor waarbij hoofdzakelijk sprake is van samenstellingsopdrachten met een gering aantal assurance-opdrachten’

Als Uitgangspunt voor de toetsing is onder meer opgenomen:

Bij de inrichting van de interne organisatie mag rekening gehouden worden met aard en omvang van het accountantskantoor’.

In de nadere toelichting hierover in de handleiding onder Onderdeel 1 Stelsel van kwali-teitsbeheersing/Aard en omvang is opgenomen:

…. Voor kleine organisaties zal de behoefte aan regels en toezicht uit hoofde van delegatie doorgaans beperkt zijn door intensieve betrokkenheid van de accountant bij de uitvoering van de werkzaamheden of niet van toepassing zijn bij een eenmanskantoor. Bij klein kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ten hoogste 1 accountant met maximaal 5 medewerkers. Het kan bij een kleine organisatie voorkomen dat een beschrijving in de vorm van beleid en procedures ontbreekt (dit is de opzet van het kwaliteitsstelsel). In dat geval kan de werkwijze blijken uit een eenvoudig handboek met beknopt de uitgangspunten geformuleerd en waarin standaarden/hulpmiddelen voor de uitvoering zijn opgenomen zoals bijvoorbeeld een vragenlijst cliënt- en opdrachtacceptatie, een werkprogramma, een standaard dossierinrichting of een risico-analysemodel in combinatie met de vastleg-gingen in het dossier’

2.6 Nadat betrokkene bij brief van 22 oktober 2009 gesommeerd is alsnog zijn medewerking te verlenen aan de hertoetsing van zijn accountantspraktijk, heeft betrokkene bij brief van 3 november 2009 aangegeven bij zijn bezwaren tegen de hertoetsing van zijn accountantspraktijk te blijven en te persisteren in zijn weigering daaraan medewerking te verlenen.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene dat hij in strijd met de VPPT en de Verordening op de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (VRvT) zijn medewerking aan hertoetsing ter plekke van zijn accountantspraktijk heeft onthouden, ondanks dat hij daartoe ruimschoots en herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld. Daarmee heeft betrokkene naar de mening van klager in strijd gehandeld met artikel 24, derde lid Wet AA op grond waarvan verordeningen verbindend zijn voor haar leden en hij aldus op grond van artikel 51 Wet AA tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4. Beoordeling

4.1Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA, en aldus op grond van artikel 24, derde lid, juncto artikel 2, eerste lid van die wet gehouden de verplichtingen die voortvloeien uit de verordeningen van de NOvAA na te leven.

4.3 Op grond van artikel 24, eerste en tweede lid Wet AA, zijn onder meer de VPPT, de VRvT en de Verordening Gedragscode AA’s (VGC) vastgesteld.

4.4  Ingevolge artikel 3, eerste lid VPPT dient de accountant ervoor zorg te dragen dat zijn accountantspraktijk beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, de omvang en het belang van de opdrachten (niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles) en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA. Op grond van de VPPT wordt een accountantspraktijk in beginsel eenmaal per zes jaar aan toetsing onderworpen om de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant te kunnen beoordelen. Als het stelsel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, vindt na afloop van een daartoe bepaalde termijn een hertoetsing plaats.

4.5 Ingevolge de VRvT houdt de Raad toezicht op de beroepsuitoefening door accountants-administratieconsulenten. Ten behoeve van deze taak - met in achtneming van de grenzen van de hem door het bestuur van de NOvAA verleende mandaat en volmacht - voert de Raad op grond van artikel 7, tweede lid VRvT de periodieke (her)toetsing op grond van de VPPT uit.

Op grond van de artikelen 3 VPPT en 8 VRvT dient de accountant - kort weergegeven - zijn medewerking aan de toetsing of het onderzoek te verlenen.

4.6 De Raad heeft betrokkene in vervolg op het negatieve oordeel van 23 februari 2005 verzocht medewerking te verlenen aan een hertoetsing van de accountantspraktijk en heeft in het kader daarvan betrokkene eveneens verzocht mede te werken aan een door de Raad in te stellen onderzoek naar de praktijksituatie van betrokkene ten kantore. Betrokkene heeft hieraan niet meegewerkt omdat hij de toetsing, voor kleine kantoren onredelijk belastend en te zwaar vindt. Hij verwacht dan ook dat de toetsing van zijn accountants-praktijk tot een negatief oordeel zal leiden.

4.7 In essentie is aldus de vraag aan de orde of betrokkene zijn medewerking aan deze hertoetsing heeft mogen weigeren. De Accountantskamer beoordeelt deze vraag als volgt.

4.8 Het stelsel van toetsing op grond van de VPPT, mede gezien de relevante bepalingen van de VRvT, brengt naar het oordeel van de Accountantskamer, zoals ook al eerder overwogen in haar uitspraak van 1 december 2009 (09/752 WTRA AK), met zich dat in het kader van de verplichting tot het verlenen van medewerking aan een (her)toetsing als bedoeld in artikel 3, tweede lid VPPT juncto artikel 8, eerste lid VRvT de accountant, anders dan betrokkene meent, die medewerking, behoudens bijzondere omstandigheden, niet mag onthouden. De stelling van betrokkene dat – zakelijk samengevat – de NOvAA met het uitvaardigen van de VPPT onvoldoende rekening heeft gehouden met de kleine accountantskantoren als dat van betrokkene en te zware eisen aan het stelsel van interne beheersing van deze kantoren stelt, is, zoals ook al eerder overwogen in de uitspraak van de Accountantskamer van 7 december 2009 (09/1159 WTRA AK), niet zo’n bijzondere omstandigheid. Overigens komt de Accountantskamer deze stelling van betrokkene ook feitelijk onjuist voor. Gezien art. 9 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (AA’s) en onder meer de mede daarop gebaseerde handleiding van de Raad, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.5 is weergegeven, blijkt dat bij de toetsing van een klein accountantskantoor en haar stelsel van kwaliteitsbeheersing wel degelijk rekening wordt gehouden met de aard en de omvang van een accountantskantoor. Voorts is door betrokkene niet weersproken dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van een groot deel van de kleine accountantskantoren na de eerste toetsing voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat na hertoetsing het overgrote merendeel daaraan voldoet.

4.9 Nu betrokkene verplicht was zijn medewerking aan de (her)toetsing te verlenen, handelde hij door zijn weigering in strijd met de VPPT en de VRvT. Door zich niet te houden aan die regelgeving heeft betrokkene voorts niet professioneel gehandeld in de zin van de VGC (artikelen A-100.4 juncto A-150.1). Betrokkene is dus tuchtrechtelijk verwijtbaar nalatig geweest in strijd met het bepaalde krachtens de Wet AA (artikel 51, eerste lid sub a). De klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

4.10 De Accountantskamer acht het niet naleven van voormelde verordeningen, gelet op het maatschappelijk belang dat met naleving is gemoeid, een zware overtreding. De verordeningen beogen immers de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten te bewaken. Daaraan doet niet af dat, zoals betrokkene naar voren heeft gebracht, veel van de door hem te verrichten werkzaamheden net zo goed door een boekhouder kunnen worden verricht en dat de cliënten van betrokkene tevreden zijn. Integendeel, dit standpunt duidt op een groot gebrek aan kennis van het kader waarbinnen een accountant-administratieconsulent zijn beroep uitoefent en de titel AA mag voeren. Ook indien hij slechts een beperkt aantal aan assurance verwante opdrachten uitvoert, dient de kwaliteit daarvan gewaarborgd te zijn en het maatschappelijk belang van de uitoefening van het accountantsberoep brengt met zich dat die kwaliteit aan meer eisen dient te voldoen dan slechts dat de cliënt er tevreden mee is.

Betrokkene moet worden aangerekend dat hij door zijn sterk afwijzende houding geen enkel inzicht heeft betoond in het belang van deze toetsing voor de kwaliteit van het werk van een accountant, noch enige sensitiviteit heeft getoond voor de onderzoekstaak van de Raad in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Daarnaast begrijpt de Accountantskamer uit de stellingname van betrokkene, te meer nu klager betrokkene uitgebreid heeft geïnformeerd over de aard en omvang van de toetsing van de kleinere praktijken, dat hij desondanks zonder in zijn standpunt volhardt en niet voornemens is aan een hertoetsing te gaan medewerken.

4.11 In het licht van bovenstaande acht de Accountantskamer de maatregel van doorhaling passend en geboden. Betrokkene heeft te kennen gegeven binnen afzienbare tijd zijn accountantswerkzaamheden geheel te zullen staken. De Accountantskamer ziet daarin aanleiding de periode, waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven, te beperken tot vijf jaar.

4.12 De voorzitter van de NOvAA dient ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid WAA wordt opgenomen.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht gegrond;

·        legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend 

         op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op vijf jaar;

·        verstaat dat de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter

         van de Accountantskamer zorgt voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en G. Mannoury, (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en D.J. ter Harmsel AA, (accountantsleden), en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2010 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                 voorzitter

______________________________________________________________________________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag.

Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.