ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0057 Accountantskamer Zwolle 10/8 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0057
Datum uitspraak: 26-03-2010
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 10/8 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Niet meewerken aan periodieke preventieve toetsing. Betrokkenes bezwaar tegen kosten van zo’n toetsing doet niets af aan zijn verplichting tot medewerking nu tegen die kosten een afzonderlijke rechtsgang bestaat. Tijdelijke doorhaling.     Hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie LJN BW0826 (www.rechtspraak.nl)

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 26 maart 2010

in de zaak met nummer 10 / 8 WTRA AK van

het bestuur van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA) ,

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

K L A G E R ,

Gemachtigde: mr. M.L. Batting te ‘s-Gravenhage,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het op 6 januari 2010 bij de Accountantskamer binnengekomen klaagschrift van 4 januari 2010, met bijlagen. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 maart 2010, waar aanwezig waren: - aan de zijde van klager - diens gemachtigde mr. M.L. Batting, advocaat te ‘s-Gravenhage, vergezeld van H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als de NOvAA en - aan de zijde van betrokkene - betrokkene Y AA in persoon.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten, onderscheidenlijk toegelicht (beiden aan de hand van een aan de Accountantskamer overgelegde pleitnota) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de hiervoor onder 1.3 vermelde pleitnotities, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het AA-accountantsregister bij de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (hierna: NOvAA).

2.2 Bij brief van 23 januari 2009 is betrokkene meegedeeld dat zijn accountantspraktijk is geselecteerd voor een reguliere toetsing. Daarbij heeft de Raad van Toezicht betrokkene verzocht ten behoeve van de uit te voeren toetsing een vragenlijst ingevuld en ondertekend aan de Raad van Toezicht te retourneren. Voorts heeft de Raad van Toezicht betrokkene in de gelegenheid gesteld een gemotiveerd verzoek tot vrijstelling in te dienen.

2.3 Bij brief van 23 februari 2009 aan de Raad van Toezicht heeft betrokkene antwoord gegeven op een aantal vragen in de lijst, doch de lijst zelf niet ingevuld en ondertekend geretourneerd. In die brief heeft betrokkene verder vermeld dat hij zich niet kan verenigen met de tarieven die worden gerekend voor reguliere preventieve toetsing.

2.4 Bij brief van 26 juni 2009 heeft de Raad van Toezicht betrokkene bericht dat de toetsing van zijn accountantspraktijk zal plaatsvinden op 1 december 2009. Ten behoeve van de toetsing heeft de Raad van Toezicht betrokkene verzocht de oriënterende vragenlijst, welke vragenlijst hij kon vinden op de met naam genoemde website van de Raad van Toezicht, binnen vier weken na ontvangst, ingevuld en ondertekend aan de Raad van Toezicht te retourneren.

2.5 Bij brief van 29 juni 2009 heeft betrokkene - samengevat - aan de Raad van Toezicht bericht dat hij de vragen van de Raad al bij brief van 23 februari 2009 heeft beantwoord, dat hij geen nadere antwoorden zal geven, dat hij geen kosten wenst te dragen die samenhangen met de toetsing en dat de geplande datum voor toetsing alleen kan doorgaan na bevestiging dat de kosten niet te zijnen laste zullen zijn.

2.6 Bij brief van 30 juli 2009 heeft de Raad van Toezicht op betrokkenes brieven van 23 februari en 29 juni 2009 geantwoord. De Raad heeft daarbij onder meer bericht dat niet aan betrokkene kan worden tegemoetkomen in diens wens om de toetsing alleen te laten doorgaan na bevestiging dat de toetsingskosten niet aan hem worden belast, waarbij onder meer is verwezen naar een aantal bepalingen in de Wet op de Accountants-Administratie-consulenten (ook te noemen: Wet AA) en in de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing. De Raad heeft verder meegedeeld dat een bezwaar of een beroep tegen de toetsingskosten nog niet aan de orde is, nu daarover nog geen besluit is genomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (ook te noemen: Awb). Tot slot is betrokkene meegedeeld dat de Raad de toetsingdatum van 1 december 2009 handhaaft.

2.7 Bij brief van 9 november 2009 heeft betrokkene aan de Raad van Toezicht onder meer bericht: ‘Naar aanleiding van uw brief van 30 juli 2009 kom ik na lang wegen en dubben tot het besluit de toetsers geen toegang te verlenen tot mijn woning/kantoor. Ik heb u verzocht op grond van de Algemene wet bestuursrecht een voor bezwaar/beroep vatbare beslissing te nemen over de toerekening, aan mijn persoon, van de kosten m.b.t. periodieke preventieve toetsing. U [heeft] geen beslissing genomen die voor bezwaar of beroep vatbaar is. Bij de behandeling van de WTA heeft de 2e Kamer uitdrukkelijk gesteld dat de kosten van het toezicht geen belemmering mogen vormen voor kleine accountantskantoren en alleen werkende accountants. (...)’

2.8 Bij brief van 18 november 2009 is betrokkene namens de Raad van Toezicht gesommeerd alsnog te voldoen aan zijn verplichting medewerking te verlenen aan de voor 1 december 2009 geplande toetsing, onder verzoek die medewerking uiterlijk 27 november 2009 schriftelijk te bevestigen. Daarbij is betrokkene erop gewezen dat, indien hij zou persisteren in zijn weigering, een klacht bij de tuchtrechter zal worden ingediend. In die brief is onder meer vermeld: ‘Een gegronde reden voor weigering hebt u niet gegeven. Het feit dat u het niet eens bent met de doorberekening van de kosten van toetsing aan uw praktijk vormt niet een dergelijke reden. Niet alleen de wetgever heeft in de Wet AA een grondslag voor deze doorberekening neergelegd. Ook de ledenvergadering, waarvan u deel uitmaakt, heeft daarvoor gekozen. De reden daarvoor is dat op deze wijze de met de toetsing gepaard gaande lasten op een zo evenredig mogelijke manier door de verbonden accountantspraktijken worden gedragen.’

2.9 In een telefoongesprek van 27 november 2009 heeft betrokkene meegedeeld te blijven bij zijn weigering om medewerking te verlenen aan een toetsing van zijn praktijk.

3. De klacht

De klacht houdt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klager ter zitting gegeven toelichting, het volgende verwijt in.

3.1 Betrokkene heeft - in strijd met de artikelen 3, tweede lid, van de Verordening op de Periodieke Preventieve Toetsing (hierna: Verordening PPT) en artikel 8, eerste lid van de Verordening op de Raad van Toezicht beroepsuitoefening AA’s (hierna: Verordening RvT) - ­zijn medewerking aan de toetsing van zijn accountantspraktijk onthouden, ondanks dat hij daartoe ruimschoots en herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld.

3.2 Hiermee heeft betrokkene in strijd gehandeld met artikel 24 lid 3 Wet AA op grond waarvan de verordeningen van de NOvAA verbindend zijn voor haar leden. Betrokkene heeft daarmee een inbreuk op de verordeningen van de NOvAA gemaakt in de zin van artikel 51 lid 1 Wet AA en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 De onderhavige klacht heeft betrekking op, kort gezegd, een handelen of nalaten in strijd met verordeningen van de NOvAA. De verordeningen van de NOvAA zijn op grond van artikel 24, derde lid, Wet AA verbindend voor de leden en organen van de NOvAA. Uit artikel 51, eerste lid, Wet AA volgt dat het handelen in strijd met een verordening van de NOvAA tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Deze bepaling houdt immers onder meer in:

De Accountant-Administratieconsulent is bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van:

a. enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;

4.2 De in het onderhavige geval toepasselijke verordeningen zijn a) de Verordening PPT en b) de Verordening RvT.

4.3 De uitvoering van de in de Verordening PPT en de Verordening RvT opgenomen bevoegdheden is door het bestuur van de NOvAA bij mandaat opgedragen aan de Raad van Toezicht.

4.4 Op grond van artikel 2 van de Verordening PPT wordt een accountantspraktijk, teneinde de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant te beoordelen, in beginsel eenmaal in de zes jaar aan toetsing onderworpen.

4.5 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening PPT dient de accountant ervoor te zorgen dat de accountantspraktijk waarin hij optreedt beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, de omvang en het belang van de opdrachten (niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles) en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA.

4.6 Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Verordening PPT verleent de accountant medewerking aan de toetsing van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountants-praktijk waarin hij optreedt. Artikel 7, tweede lid, van de Verordening PPT bepaalt vervolgens dat het bestuur van de NOvAA (bij mandaat vertegenwoordigd door de Raad van Toezicht) vaststelt welke accountantspraktijken voor een bepaald jaar voor toetsing in aanmerking komen. Dit wordt op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening PPT minimaal zes weken van tevoren aan de betrokken accountantspraktijk gemeld.

4.7 In dezen is voorts van belang het bepaalde in artikel 8 Verordening RvT, te weten:

1.         De accountant dient op eerste aanvraag van de Raad alle gevraagde inlichtingen te verstrekken, inzage in zijn dossiers te geven en toe te staan dat afschriften worden gemaakt.

2.         De accountant spant zich ervoor in dat de accountantspraktijk waarin hij optreedt, op dezelfde wijze aan een toetsing of onderzoek zijn medewerking verleent als    waartoe hijzelf is gehouden.

3.         De accountant is met betrekking tot de in dit artikel neergelegde verplichtingen ontheven van zijn plicht tot geheimhouding zoals is geregeld in artikel A-140.1 van      de Verordening Gedragscode.

4.8 In artikel 30, tweede lid, Wet AA is neergelegd dat de NOvAA de kosten van de werkzaamheden ter beoordeling van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant in rekening kan brengen bij de beoordeelde accountant, althans bij het kantoor waarbinnen deze accountant werkzaam is, waarbij voor de bepaling van het verschuldigde bedrag door de ledenvergadering bij verordening tarieven worden vastgesteld. In het eerste lid van artikel 18 van de Verordening PPT is geregeld dat het tarief van de toetsing voor rekening komt van de getoetste accountantspraktijk, waarbij het tweede lid bepaalt dat de Verordening op de Tarieven periodieke preventieve toetsing (hierna: Verordening Tarieven) jaarlijks door de ledenvergadering worden vastgesteld.

4.9 Ten slotte zijn toepasselijk de door iedere accountant in acht te nemen fundamentele beginselen als genoemd in artikel A-100.4 van de Verordening Gedragscode AA’s (VGC).

4.10 Betrokkene heeft niet betwist dat hij, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid werd gesteld, ­zijn medewerking aan de toetsing van zijn accountantspraktijk heeft onthouden.

4.11 Betrokkene heeft ter zitting als verweer aangevoerd dat hij zich niet verzet tegen een collegiale toetsing doch dat de NOvAA, in strijd met wat tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: WTA) is besproken, haar toetsingsactiviteiten gepaard laat gaan met een lastenverzwaring en dat de NOvAA dan ook niet gerechtigd is om de aan een toetsing verbonden kosten ten laste van zijn inkomen te brengen. Betrokkene heeft daar nog aan toegevoegd dat voorafgaande aan een uit te voeren toetsing duidelijkheid en zekerheid dient te bestaan over zijn eventuele gehoudenheid om de kosten van zo’n toetsing te dragen.

4.12 Van de zijde van klager is hiertegenover gesteld dat betrokkenes bezwaar tegen de doorberekening van de kosten van de toetsing niet aan zijn verplichting om mee te werken aan een toetsing in de weg kan staan, nu tegen die doorberekening een afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure in de zin van de Awb openstaat, indien betrokkene na de toetsing van zijn accountantspraktijk van het bestuur van de NOvAA een factuur voor die toetsingskosten ontvangt.

4.13 Uit het systeem van de hiervoor in 4.8 weergegeven bepalingen en gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een factuur van in dit geval het bestuur van de NOvAA aangaande het bedrag van de kosten die een getoetste accountant heeft te dragen, een besluit is in de zin van genoemd artikel 1:1 Awb. Het gaat hier immers om een door een bestuursorgaan van de NOvAA te nemen besluit tot het eenzijdig opleggen van een bijdrage. Die bijdrage vloeit niet al rechtstreeks voort uit de Verordening Tarieven, aangezien het type toetsing, het aantal betrokken toetsers en aantal bestede dagdelen moet worden bepaald. Tegen een dergelijk besluit staat de mogelijkheid van bezwaar- en beroep open, als bedoeld in artikel 6:4 Awb. Nu de toetsing en de omvang daarvan voor de vaststelling van de bijdrage bepalend is, kan die bijdrage niet anders dan pas na de toetsing worden vastgesteld. Daarmee verdraagt zich niet het door betrokkene gehuldigde standpunt dat voorafgaande aan de toetsing duidelijk en zeker dient te zijn of en zo ja, tot welke omvang, van de te toetsen accountant een financiële bijdrage zal worden verlangd.

4.14 De Accountantskamer is daarom van oordeel dat het verweer betrokkene niet kan baten. De door hem aangedragen argumenten dienen - zonodig - in vorenbedoeld bezwaar en/of beroep tegen een - eventuele - factuur aan de orde te worden gesteld.

4.15 De Accountantskamer acht het in het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep en in overeenstemming met het fundamentele beginsel van professionaliteit dat een accountant-administratieconsulent aan op hem vanwege de NOvAA rustende verplichtingen op adequate wijze en binnen redelijke termijn voldoet, zodat de NOvAA aan de in het algemeen belang aan deze opgedragen taak, te weten onder meer het bevorderen van een goede beroepsuitoefening, kan voldoen.

4.16 Op grond van het vorenstaande is komen vast te staan dat betrokkene een inbreuk heeft gemaakt op de verordeningen van de NOvAA in de zin van artikel 51 lid 1 Wet AA en dat hij aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 24 lid 3 Wet AA, op grond waarvan de verordeningen van de NOvAA verbindend zijn voor haar leden. Betrokkene heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen, voortvloeiende uit artikel 3, tweede lid, van de Verorde-ning PPT en artikel 8 van de Verordening RvT, door geen medewerking te verlenen aan de toetsing van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk waarin hij optreedt. Door zich niet te houden aan die regelgeving heeft betrokkene voorts niet professioneel gehandeld in de zin van de VGC (artikelen A-100.4 juncto A-150.1). Betrokkene is aldus nalatig geweest in strijd met het bepaalde krachtens de Wet AA (artikel 51, eerste lid sub a. Wet AA). De klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

4.17 Op grond van artikel 2 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel wordt in aanmerking genomen dat het, ondanks diverse aanmaningen, onthouden van ­zijn medewerking aan de toetsing van zijn accountants-praktijk duidt op een onvoldoende besef bij betrokkene van het maatschappelijk belang dat gemoeid is met de naleving van de hiervoor onder 4.16 genoemde verordeningen, die de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken. Betrokkene moet in dat kader zwaar worden aangerekend dat hij door zijn afwijzende houding geen inzicht heeft getoond in het belang van de onderhavige toetsing voor het werk van een accountant, noch enige sensitiviteit heeft getoond voor de - voor een goede uitoefening van het accountantsberoep van belang zijnde - onderzoekstaak van de Raad van Toezicht. Betrokkene heeft in die afwijzende houding ter zitting ten onrechte volhard door vol te houden dat eerst duidelijk dient te worden gemaakt of en, zo ja, op welke grond hij aan een toetsing verbonden kosten heeft te dragen, alvorens hij meewerkt aan een toetsing van zijn praktijk.

4.19 Alles in aanmerking nemende acht de Accountantskamer de in artikel 2, eerste lid, sub e. jo artikel 8 Wtra bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden. Een tijdelijke doorhaling als bedoeld in sub d. van het hier eerst genoemde artikel volstaat naar het oordeel van de Accountantskamer niet, nu in dat geval de inschrijving van betrokkene in het register van rechtswege zou herleven, ook indien betrokkene niet alsnog tot medewerking aan de verplichte toetsing bereid zou zijn. De Accountantskamer beoogt te bewerkstellingen dat betrokkene alsnog binnen een aanvaardbare termijn zal voldoen aan zijn uit de Verordening PPT voortvloeiende verplichtingen door medewerking te verlenen aan een toetsing van zijn accountantspraktijk. De Accountantskamer zal in dat kader bepalen dat betrokkene zich niet binnen een periode van zes maanden na de datum van ingang van de doorhaling opnieuw in het register kan doen inschrijven.

4.20 De voorzitter van de NOvAA dient ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA wordt opgenomen.

4.22 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

·        verklaart de klacht gegrond;

·        legt ter zake de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid WAA. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd.

·        bepaalt dat betrokkene zich niet binnen een periode van zes maanden na de datum van ingang van de doorhaling opnieuw in het register kan doen inschrijven ;

·        verstaat dat de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgt voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en G. Mannoury (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in tegenwoordigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Accountantskamer van 26 maart 2010.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kan betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.