ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0054 Accountantskamer Zwolle 09/1194 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0054
Datum uitspraak: 18-01-2010
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 09/1194 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht van bewindvoerder. Optreden van accountant in de periode voorafgaande aan de onderbewindstelling op verzoek en naar tevredenheid van cliënte. Geen grond om dat optreden achteraf te laken. Evenmin grond voor een ingrijpen door de accountant vanwege het gestaag afnemen van het vermogen van cliënte. Het regelen van rechtsbijstand ten behoeve van het verzet van cliënte tegen de onderbewindstelling niet tuchtrechtelijk laakbaar. Schending geheimhoudingsverplichting niet aannemelijk.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 18 januari 2010

in de zaak met nummer   09 / 1194 WTRA AK van

X ,

wonende te [plaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 17 juli 2009 (via de klachtencommissie NIVRA-NOvAA) ingekomen klaagschrift van 1 juli 2009, met bijlagen;

-         de op 25 augustus 2009 ingekomen brief van 20 augustus 2009 van klaagster aan de Accountantskamer, inhoudende een aanvulling op het klaagschrift;

-         de op 4 september 2009 ingekomen brief van 2 september 2009 van klaagster aan de Accountantskamer, inhoudende een nadere aanvulling op het klaagschrift;

-         het op 21 oktober 2009 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 20 oktober 2009.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 november 2009, waar zijn verschenen: klaagster, tot bijstand vergezeld van haar gemachtigde A, en betrokkene.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de in 1.3 vermelde pleitaantekeningen, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Betrokkene is in 1997 begonnen met werkzaamheden voor mevrouw B, de moeder van klaagster (verder: mevrouw B). Deze werkzaamheden bestonden uit het verzorgen van belastingaangiften, het doen van betalingen, het bijwerken van administratie en het op verzoek van mevrouw B voor haar regelen van diverse overige zaken.

2.2 Bij beschikking van de rechtbank Den Bosch van 22 januari 2009 is machtiging verleend tot opname van mevrouw B in een psychiatrisch ziekenhuis. Mevrouw B, die het met deze beslissing niet eens was en thuis wilde worden verpleegd, heeft betrokkene verzocht een advocaat te regelen om haar belangen in dezen te behartigen. Aan dit verzoek heeft betrokkene op 27 januari 2009 voldaan. Hij heeft in dit verband op 5 februari 2009 tevens contact opgenomen met een specialistische thuiszorginstelling.

2.3 Betrokkene heeft op 2 februari 2009 een bedrag van € 4.800,-- aan contant geld van mevrouw B in ontvangst genomen, zulks op verzoek van de behandelaars in het ziekenhuis waarin zij toen was opgenomen. Daarvan heeft betrokkene rekeningen voor mevrouw B betaald en het overige geld (€ 3.500,--) op de bankrekening van mevrouw B doen bijschrijven, dit laatste door het bedrag eerst op zijn eigen rekening te storten en het terstond daarop te doen overmaken naar de bankrekening van mevrouw B.

2.4 Betrokkene heeft in 2009 voorts diverse andere zaken voor mevrouw B geregeld, waaronder het aanschaffen van een abonnement voor haar mobiele telefoon, het voeren van overleg met en het betalen van haar werkster.

2.5 Op 8 juni 2009 heeft de rechtbank Den Bosch bewind ingesteld over de goederen van mevrouw B, met benoeming van klaagster tot bewindvoerder, en op 15 juni 2009 heeft die rechtbank het mentorschap over mevrouw B ingesteld, met benoeming van klaagster tot mentor.

2.6 Klaagster heeft betrokkene op zaterdag 27 juni 2009 per e-mail gemeld:

“Vanaf heden ben ik door een rechterlijke machtiging onder meer verantwoordelijk voor de financiële zaken van mijn moeder. Zou u mij een overzicht kunnen geven van haar rekeningnummers? Zijn de bankpassen en pincodes van mijn moeder in uw bezit? Heeft u recentelijk nog de belastingaangifte verzorgd? Wat zijn de zaken die nog lopen? Ik kom deze week alle stukken bij u ophalen.”

2.7 Na een herinneringsmail van klaagster aan betrokkene van 30 juni 2009 met ongeveer dezelfde inhoud als hiervoor onder 2.6 vermeld, heeft betrokkene klaagster op 30 juni 2009 per e-mail het volgende geantwoord:

“Vanmorgen ben ik bij uw moeder geweest. Ik heb haar verteld dat u voortaan haar financiële zaken gaat behartigen. Zij was het hier absoluut niet mee eens en heeft van mij geëist dat ik haar spullen niet aan u afgeef. Hierdoor word ik in een moeilijke situatie gebracht. Enerzijds wil ik geen tegenwerking jegens u en een eventueel besluit van de rechtbank plegen, anderzijds voel ik mij sinds het overlijden van uw vader haar vertrouwenspersoon en wil ik het door haar in mij gestelde vertrouwen niet beschamen.

Daarom stel ik het volgende voor.

Op dit moment zijn er geen dringende financiële aangelegenheden. Uw moeder heeft, zoals u mij enige tijd geleden verzocht hebt, weer de beschikking over contant geld (€ 200). Dus een snelle overdracht van de stukken is uit dien hoofde niet nodig. Uw moeder kan dan eerst met een advocaat overleggen over de ontstane situatie. Haar advocaat kan haar van advies dienen en tevens aangeven op welke wijze zij verder het best kan handelen. Voor zover mij bekend, zijn zowel uw moeder als haar advocaat op geen enkele wijze gekend in de hele besluitvorming.

Zoals u ongetwijfeld weet, is het de grote wens van uw moeder om thuis (in haar eigen omgeving) verzorgd te worden. Hier spreekt zij mij veelvuldig over aan. Volgens mij is het de bedoeling van een ieder om zo veel als mogelijk is, binnen het gezien haar fysieke en geestelijke gezondheidstoestand mogelijke, in haar belang te handelen. Ik tracht dit in ieder geval te doen.

Overigens ben ik zelf op de door u gestelde tijd niet op kantoor aanwezig wegens verplichtingen elders. Daarom moeten wij toch op een ander tijdstip een afspraak maken, omdat enige mondelinge toelichting wel vereist is bij een overdracht en ik een aantal bescheiden nog moet ordenen en opbergen.

Deze e-mail stuur ik tevens naar mevrouw C, de advocaat van uw moeder.

2.8 Betrokkene heeft op 11 juli 2009 de advocaat van mevrouw B laten weten dat hij verlenging van de rechterlijke machtiging tot opname van haar niet nodig achtte.

2.9 Bij beschikking van de rechtbank Den Bosch van 13 juli 2009 is beslist tot verlenging met één jaar van de rechterlijke machtiging tot opname van mevrouw B in een psychiatrisch ziekenhuis.

2.10 Op 14 juli 2009 ontving klaagster een dwangbevel inzake een onbetaalde belastingaanslag van haar moeder (Loonheffing Bijdrage Zorgverzekeringswet 2007) van 26 februari 2009.

2.11 Betrokkene heeft op 18 augustus 2009 nog een belastingaangifte over 2007 voor mevrouw B ingediend zonder klaagster daarvan in kennis te stellen.

3. De klacht

3.1 De klacht luidt dat betrokkene in strijd met de Verordening gedragscode RA’s (hierna: VGC) heeft gehandeld door het niet in acht nemen van de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag. Bij de behandeling van de klacht ter zitting is deze door de gemachtigde van klaagster als volgt nader gespecificeerd.

3.2 Betrokkene heeft niet gehandeld in het belang van mevrouw B en haar niet tegen zichzelf in bescherming genomen. Integendeel, hij is meegegaan in de waandenkbeelden van mevrouw B en heeft tegen beter weten in advocaten/thuiszorg (de Accountantskamer begrijpt: een advocaat en een thuiszorginstelling) ingeschakeld om de rechterlijke beschikkingen aan te vechten, dit zelfs nadat hij medische verklaringen van de geriater had ontvangen en vernomen had dat de rechter bewind en mentorschap had ingesteld. Hierbij heeft hij de fundamentele beginselen van objectiviteit en integriteit niet in acht genomen.

3.3 Betrokkene heeft geen deskundig en zorgvuldig financieel beheer gevoerd over de zaken van mevrouw B, nu van het bedrag dat in 1997 nog op haar bankrekening stond (€ 82.000) na 12 jaar nog slechts € 11.763 over is, dit terwijl zij een pensioen ontvangt van € 58.000 per jaar en sinds 2005 bedlegerig is. Het inschakelen van de advocaat heeft al meer dan € 4.000,-- gekost, terwijl mevrouw B een pro-deo advocaat toegewezen had gekregen. Daarnaast zijn verscheidene rekeningen onbetaald gebleven voor in totaal  € 5.631,78. Voorts heeft betrokkene afspraken met de werkster gemaakt inzake een vergoeding van haar bezoeken aan mevrouw B in het ziekenhuis en het doen van de was, dit voor een totaalbedrag van € 3.180,-- in de periode januari-juni 2009.

3.4 Betrokkene heeft voorts artikel A-140.1 van de VGC overtreden door het buiten zijn praktijk bekend maken van vertrouwelijke informatie (betreffende mevrouw B, begrijpt de Accountantskamer) in het overleg met de werkster, de Vereniging van eigenaren, de door hem ingeschakelde thuiszorginstelling en de advocaten, zelfs nadat het bewind was ingesteld.

3.5 Ten slotte heeft betrokkene, door zakelijke betalingen via zijn privérekening te laten lopen, het pinnen met de bankpas van mevrouw B en het verrichten van financiële handelingen op het moment dat mevrouw B onder bewind was gesteld, het beginsel van professioneel gedrag niet in acht genomen. Hij heeft daarmee namelijk - aldus klaagster - zich niet gehouden aan de voor hem relevante wet- en regelgeving en zich niet onthouden van handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, nu dit plaatsvond na 1 januari 2007, moet worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen - en in geval van (gemotiveerde) betwisting aannemelijk te maken - die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Door betrokkene is gesteld en door klaagster is niet weersproken - en daarmee is komen vast te staan - dat alle handelingen van betrokkene waarop de onderhavige klacht betrekking heeft, op verzoek en naar tevredenheid van mevrouw B heeft verricht. Voor zover dat handelen van betrokkene heeft plaatsgehad vóór 27 juni 2009, het tijdstip waarop betrokkene door klaagster per e-mail op de hoogte werd gesteld van het feit dat zij inmiddels door een rechterlijke machtiging onder meer verantwoordelijk was voor de financiële zaken van haar moeder, valt daarvan het tuchtrechtelijk verwijtbare niet in te zien, te minder nu betrokkene al dat handelen naar behoren heeft verantwoord. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat betrokkene op enig moment - zoals door klaagster gesteld - had moeten ingrijpen tijdens de gestage afname van het vermogen van mevrouw B. Met betrekking tot de onbetaald gebleven rekeningen van mevrouw B, waarop in de klacht onder 3.3 wordt gedoeld, heeft betrokkene - onweersproken door klaagster - aangevoerd dat het hier kennelijk gaat om rekeningen, die hem niet onder de aandacht zijn gebracht of anderszins ter kennis zijn gekomen en dat hij reeds daarom geen betaling daarvan heeft kunnen bewerkstelligen. Hiermee zijn de gronden aan het onder 3.3 vermelde klachtonderdeel komen te ontvallen en moet de klacht wat dit onderdeel betreft dan ook ongegrond worden verklaard.

4.5 Maar ook van het - eventueel zelfs na die datum en nadat betrokkene medische verklaringen van de geriater had ontvangen en had vernomen dat de rechter bewind en mentorschap had ingesteld - door betrokkene inschakelen van een advocaat, teneinde te voldoen aan de wens van mevrouw B om thuis te worden verpleegd en zich te verzetten tegen de onderbewindstelling en het mentorschap, kan betrokkene niet met recht een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Betrokkene hoefde immers niet te menen dat mevrouw B, nadat genoemde rechterlijke beschikkingen waren gegeven, geheel rechteloos was geworden. Hij heeft dan ook terecht aangevoerd dat zij, zoals een ieder, recht had op (rechts)bijstand. Dat betrokkene na het instellen van de onderbewindstelling en het mentoraat een andere thuiszorginstelling heeft ingeschakeld, zoals klaagster stelt, is niet aannemelijk geworden. Van een eventueel contact van betrokkene met een thuiszorginstelling na 27 juni 2009 - nog daargelaten dat de aard en de inhoud van zulk contact niet is gebleken - valt het verwijtbare niet in te zien. Het onder 3.2 vermelde onderdeel van de klacht moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.6 Het onder 3.4 weergegeven klachtonderdeel, te weten dat betrokkene vertrouwelijke informatie betreffende mevrouw B buiten zijn praktijk bekend heeft gemaakt in het overleg met de werkster, de Vereniging van eigenaren, de door hem ingeschakelde thuiszorginstelling en de advocaten, zelfs nadat het bewind was ingesteld, heeft betrokkene uitdrukkelijk weersproken. Hij heeft dienaangaande ter zitting verklaard dat hij weliswaar met de bedoelde personen en instanties heeft gesproken, maar uiteraard niet over vertrouwelijke, onder zijn geheimhoudingsplicht vallende gegevens van mevrouw B. Tegenover deze weerspreking van betrokkene heeft klaagster de aan het onder 3.4 weergegeven klachtonderdeel ten grondslag liggende feiten niet aannemelijk gemaakt, zodat de klacht ook wat dit onderdeel betreft ongegrond moet worden verklaard.

4.7 Ten slotte heeft klaagster betrokkene in het onder 3.5 weergegeven klachtonderdeel verweten dat hij, door zakelijke betalingen via zijn privérekening te laten lopen, door het pinnen met de bankpas van mevrouw B en met het verrichten van financiële handelingen op het moment dat mevrouw B onder bewind was gesteld, het beginsel van professioneel gedrag niet in acht heeft genomen.

4.8 Voor zover in dit klachtonderdeel wordt gedoeld op financiële handelingen van betrokkene die hebben plaatsgehad voor eerdergenoemd het tijdstip van 27 juni 2009, heeft dienaangaande te gelden hetgeen hiervoor onder 4.4 reeds is overwogen.

Met het via de privérekening van betrokkene laten verlopen van zakelijke betalingen, wordt door klaagster kennelijk gedoeld op de hiervoor onder 2.3 omschreven transactie. Betrokkene heeft hierover aangevoerd dat een rechtstreekse storting op de Postbankrekening van mevrouw B van het bedrag van € 3.500,-- niet mogelijk was en dat hij toen heeft besloten het bedrag op zijn eigen bankrekening te storten om dit vervolgens vanaf die rekening over te maken naar de Postbankrekening van mevrouw B. Dat dit aldus is geschied, heeft betrokkene aangetoond met het overleggen van een (kopie van een) rekeningafschrift van zijn bankrekening, waarop de betreffende transactie is te traceren. Het tuchtrechtelijk verwijtbare van dit handelen valt niet in te zien.

Indien en voor zover in dit klachtonderdeel ook wordt gedoeld op het feit dat betrokkene, zonder klaagster daarvan in kennis te stellen, op 18 augustus 2009 nog een belastingaangifte over 2007 voor mevrouw B heeft ingediend, heeft te gelden dat betrokkene hierover heeft aangevoerd dat het hier ging om een belastingaangifte waarop een teruggave van belastingen kon worden verwacht en dat het in dergelijke gevallen, gelet op het feit dat de door de belastingdienst over te veel geheven belasting uit te keren rente beduidend hoger is dan de gebruikelijke door banken over spaartegoeden te vergoeden rente, voor mevrouw B het voordeligst was die aangifte zo laat mogelijk te doen. Dit is door klaagster niet weersproken en ook de Accountantskamer is het ambtshalve bekend dat het in het algemeen niet ongebruikelijk is dergelijke belastingaangiften op een zo laat mogelijk tijdstip te doen. Het ware wenselijk geweest dat betrokkene klaagster destijds hiervan op de hoogte had gesteld, maar het feit dat hij dit niet heeft gedaan, levert nog niet een zodanig verzuim op dat hem daarvan met recht een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Het onder 3.5 weergegeven klachtonderdeel moet daarom ook ongegrond worden verklaard.

4.9 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard en dat als volgt dient te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door:

mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en M.J. van Lee, rechterlijke leden, prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P.A.S. van der Putten RA, acountantsleden,

in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2010.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter