ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0052 Accountantskamer Zwolle 09/1303 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0052
Datum uitspraak: 12-03-2010
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 09/1303 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klachten met betrekking tot de inrichting van de jaarrekening betreffende het opnemen van een latente vordering, de vrijval van pensioenverplichtingen en een afwaardering van voorraad ongegrond.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants van 12 maart 2010 in de zaak met nummer 09/1303 WTRA AK van

de besloten vennootschap X B.V. ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

gemachtigde mr. G.J. Dommerholt,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de volgende in de zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, te weten: het op 5 augustus 2009 ingekomen klaagschrift, gedateerd 3 augustus 2009, met bijlagen, en het op 28 oktober 2009 ingekomen verweerschrift, gedateerd 27 oktober 2009, met bijlagen.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 23 november 2009. Klaagster is verschenen bij haar directeur A, tot bijstand vergezeld van B, registeraccountant, en mr. G.J. Dommerholt, advocaat te Zwolle.

Betrokkene is verschenen, bijgestaan door drs. C, registeraccountant.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten, onderscheidenlijk toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 Betrokkene heeft bij op 2 december 2009 ingekomen brief van 1 december 2009 desverzocht nadere informatie verstrekt en nadere bijlagen overgelegd. Klaagster heeft op die brief met bijlagen bij op 23 december 2009 binnengekomen brief van die datum gereageerd. Bij op 27 januari 2010 binnengekomen brief van die datum heeft klaagster de bij haar brief van 23 december 2009 aangepast en alsnog de ontbrekende bijlage 2 nagezonden.

1.5 De inhoud van de gedingstukken geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klaagster heeft bij overeenkomst van 23 maart 2006 van de besloten vennootschap D B.V. (verder: D)de aandelen gekocht in de besloten vennootschap E B.V. te [plaats] (verder: E). Deze overeenkomst vermeldt onder meer:

3.             X heeft inzage gekregen in de goedgekeurde jaarrekening 2005 van de vennootschap, (…).

4.             X zal binnen 5 werkdagen na ondertekening van deze overeenkomst, een Due Diligence onderzoek instellen bij de vennootschap. (…).

4.2.          Uitgangspunt van het onderzoek zal enerzijds zijn (…) en anderzijds de juistheid van de jaarrekening 2005 van de vennootschap en de haalbaarheid, naar genoegen van X, van de door de vennootschap opgestelde prognose over 2006 (…). D en de vennootschap staan in voor de juistheid van deze jaarrekeningen en de haalbaarheid van die prognose. (…).

4.4           Bij het door X uit te voeren onderzoek zal de waardering van de voorraad niet beoordeeld worden in de lijn van hetgeen gebruikelijk is voor de voorraadwaardering bij X, maar zal worden beoordeeld of de waardering van de voorraad consistent is bekeken vanuit de normale waarderingssystematiek van de vennootschap. Bekend is dat naar de waarderingsgrondslagen van X de voorraad ongeveer € 400.000 lager zal zijn gewaardeerd.

5.4           Er is een afspraak gemaakt door de vennootschap met Nationale Nederlanden over de betaling van de achterstallige pensioenpremies. (…) D neemt voor haar rekening alle kosten die voortvloeien uit deze afspraak, (…).

6.3           Indien binnen een termijn van drie jaren te rekenen vanaf de leveringsdatum uit het onderzoek blijkt dat de garanties niet of niet volledig juist zijn, waardoor er feitelijk een negatieve correctie ontstaat op de in de jaarrekening 2005 opgenomen intrinsieke waarde, dan zullen deze negatieve gevolgen verrekend worden met het deel van de koopsom,(..). Indien dit niet mogelijk is, dan verkrijgt X hiervoor een opeisbare vordering op D. (…).

K laagster heeft het in punt 4. van de overeenkomst genoemde ‘due diligence’-onderzoek laten uitvoeren.

2.2 Tot 2 januari 2006 was E een dochtervennootschap van de besloten vennootschap F B.V. (verder: F), met wie zij een fiscale eenheid heeft gevormd. Per 2 januari 2006 zijn de aandelen in E gehouden door D. In de overeenkomst tussen F en D is onder meer opgenomen: ‘Verkoper verklaart dat zij in zoverre de fiscale wetgeving dit toestaat haar nog resterende fiscaal compensabele verliezen voor de vennootschapsbelasting overdraagt aan de vennootschap en actief meewerkt aan deze overdracht.’

2.3 Betrokkene was controlerend accountant van E en heeft op 7 maart 2006 bij de jaarrekening 2005 een accountantsverklaring afgegeven. Daarin heeft hij verklaard de jaarrekening, bestaande uit de balans per 31 december 2005 en de winst- en verliesrekening over 2005 met de toelichting, te hebben gecontroleerd. Voorts heeft hij als zijn oordeel gegeven dat de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van E per 31 december 2005 en van het resultaat over 2005 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en heeft hij gemeld dat het jaarverslag, voor zover hij dat kan beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening. Het jaarverslag is gedateerd 7 maart 2006.

2.4 In de ‘toelichting op de balans’ van de jaarrekening over 2005 van E is onder meer vermeld: ‘In het kader van de afwikkeling van de pensioenschulden is een afspraak gemaakt met de pensioenverzekeraar en een regeling getroffen met de medewerkers. Onderdeel van deze regeling is dat de niet afgedragen werkgeverspremies door de vennootschap onder voorwaarden vanaf 2009 worden afgestort. Omdat onzeker is of aan de voorwaarden voldaan zal worden, is deze verplichting niet opgenomen op de balans. Het maximale bedrag van de verplichting bedraagt ca € 380.000.’

2.5 In de door betrokkene gecontroleerde en goedgekeurde jaarrekening over 2006 van E is in de ‘toelichting op de balans’ onder meer vermeld: ‘Correctie foutherstel. In overleg met Nationale Nederlanden is besloten dat [E] alsnog een premie achterstand over de periode voor 2003 moet betalen. Derhalve is een bedrag van € 154.000 in één keer ten laste van het eigen vermogen gebracht. Hierbij is rekening gehouden met het belastingeffect.’

2.6 In de ‘toelichting op de balans’ van de jaarrekening 2005 is onder de post ‘belastingen en premies sociale verzekeringen’ vermeld dat een bedrag van € 230.040 ziet op ‘latentie’. In de voorafgegane toelichting is vermeld dat voor E over de jaren 2003 tot en met 2005 compensabele verliezen resteren ten bedrage van € 777.161 en dat daarvoor een actieve belastinglatentie ad € 230.040 in de jaarrekening is opgenomen.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         Betrokkene heeft in de jaarrekening over 2005 een te hoog bedrag aan vrijval aan pensioenverplichtingen verwerkt en klaagster daarvan niet in kennis gesteld,    hoewel al in 2005 en in ieder geval begin 2006 bekend was dat de opgave van de pensioenverzekeraar onjuist was.

b.         Betrokkene heeft in de jaarrekening over 2005 ten onrechte een vordering inzake compensabele verliezen opgenomen en daarbij nagelaten enige mededeling te doen omtrent de onzekerheid daarvan.

c.         Betrokkene heeft in de jaarrekening over 2005 een ongebruikelijke mutatie aangebracht in de voorziening incourante voorraad en deze mutatie in de        jaarrekening noch in de toelichting vermeld of toegelicht.

d.         Betrokkene heeft in de jaarrekening over 2005 posten aan bonussen, nagekomen naheffingen sociale lasten en een WAO-vordering te hoog dan wel ten onrechte      opgenomen.

4. Beoordeling

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, voor zover dit plaatsvond voor 1 januari 2007, moet worden getoetst aan de voor de inwerkingtreding van de Verordening gedragscode RA’s (VGC) geldende Verordening op de Gedrags- en Beroepsregels voor Registeraccountants 1994 (GBR-1994). Voor zover de klacht betrekking heeft op een periode gelegen na 1 januari 2007 is daarop de VGC van toepassing.

4.3 De Accountantskamer stelt voorts voorop dat in een tuchtprocedure als de onderhavige het in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de registeraccountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Over het aan betrokkene gemaakte verwijt sub a. over het opnemen van een te hoge vrijval aan pensioenverplichtingen wordt het volgende overwogen.

4.4.1 Bij de beoordeling van deze klacht stelt de Accountantskamer vast dat in de door betrokkene gecontroleerde en goedgekeurde jaarrekening over 2005 op pagina 14 daarvan in het onderdeel ´toelichting op de balans´ in duidelijke bewoordingen is weergegeven dat er onzekerheid bestond omtrent de uiteindelijke omvang van de pensioenverplichtingen.

4.4.2 Voorts staat vast dat - de toenmalige directie van - E in 2005 omstandig overleg heeft gehad met zowel haar werknemers als haar pensioenverzekeraar over de omvang van de achterstand in de betaling van de pensioenpremies. Van de zijde van klaagster is daarbij niet weersproken wat betrokkene daarover in zijn verweerschrift heeft verwoord, te weten dat in verband met de voorgenomen verkoop van de aandelen in E in november 2005 bij de pensioenverzekeraar een opgave is gevraagd van achterstallige pensioenpremies, dat daarop is meegedeeld dat de pensioenen per 31 december 2003 premievrij waren gemaakt met een opgave van de rekening-courantrelatie per november 2005. Klaagster heeft niet bestreden dat die opgaaf de basis heeft gevormd voor hiervoren bedoeld omstandig overleg en de nadere afspraak, als weergegeven in rechtsoverweging 2.4.

4.4.3 Uit de nader door betrokkene bij brief van 1 december 2009 overgelegde stukken uit zijn controledossier blijkt in voldoende mate dat betrokkene heeft beschikt over de relevante informatie die - op dat moment - een voldoende onderbouwing konden geven voor de omvang van de betreffende verplichting. Betrokkene beschikte immers over een bijlage waarop alle werknemers vermeld waren, ook die die in de jaren 2003 tot en met 2005 uit dienst waren getreden, en over gegevens over de omvang van het werknemersdeel aan pensioenpremie over de jaren 2003 tot en met 2005 en over de omvang van de ingehouden premie WAO-hiaat, welk bedrag ook voorkomt in de balans. Uit de door betrokkene nader overgelegde stukken blijkt voorts de omvang van de niet afgedragen werkgeverspremies, welk bedrag afgerond als een niet uit de balans blijkende verplichting voor pensioen voorkomt in de jaarrekening op een wijze als weergegeven in rechtsoverweging 2.4.

4.4.4 Anders dan klaagster aanvoert, kan niet enkel uit het nader door haar overgelegde overzicht van haar pensioenverzekeraar, waarop een afgiftedatum van 3 februari 2006 en een hogere betalingsverplichting is vermeld, worden afgeleid dat betrokkene ten tijde van zijn verklaring d.d. 7 maart 2006 al beschikte over dat overzicht, althans daarover had moeten beschikken. Betrokkene heeft dat gemotiveerd bestreden en klaagster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dat kan blijken. Die stelling van klaagster kan te minder worden aangenomen nu vast staat dat klaagster na de in rechtsoverweging 2.1 bedoelde overeenkomst van 23 maart 2006 een ‘due diligence’-onderzoek heeft laten uitvoeren en dat overzicht kennelijk ook toen niet voorhanden was. Daarbij komt dat klaagster niet heeft weersproken dat pas geruime tijd na maart 2006 de pensioenverzekeraar heeft onderkend dat zij in november 2005 een onjuiste opgaaf aan E had gedaan omtrent de haars inziens bestaande premieschuld, zodat aan voormelde afgiftedatum van 3 februari 2006 niet dat gewicht kan worden toegekend, dat klaagster nu voorstaat.

4.4.5 De slotsom van al het voorgaande is dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

4.5 Voorts heeft klaagster betoogd dat in de jaarrekening 2005 ten onrechte een latente vordering inzake fiscaal compensabele verliezen is opgenomen. Ter onderbouwing daarvan heeft klaagster aangevoerd dat de verrekenbare verliezen niet zijn overgedragen aan E doch zijn achtergebleven bij haar (toenmalige) moedervennootschap en dat pas op 31 december 2008 een verzoek tot overdracht van de fiscaal verrekenbare verliezen is gedaan, zodat moet worden aangenomen dat het verzoek te laat is ingediend en de verliesverrekening niet meer mogelijk is.

4.5.1 Klaagster heeft echter niet weersproken dat in de overeenkomst tussen F en D is opgenomen dat F aan E de fiscaal te verrekenen verliezen zou ‘meegeven’ en zij heeft evenmin weersproken dat de effectuering daarvan niet de verantwoordelijkheid van betrokkene was. Klaagster heeft evenmin toegelicht wat - tot 31 december 2008 - aan de effectuering van die afspraak en die overdracht in de weg heeft gestaan en dat betrokkene - om die reden of anderszins - ten tijde van zijn verklaring van 7 maart 2006 had dienen te betwijfelen dat meergenoemde verliezen met E zouden meegaan.

4.5.2 Betrokkene heeft voorts verklaard dat hij ten tijde van zijn verklaring van 7 maart 2006 de beschikking had over door E opgestelde prognoses over 2006 en 2007 waarin was weergegeven dat in die jaren zodanige winsten zouden worden behaald dat het in de jaarrekening 2005 vermelde bedrag inzake fiscaal verrekenbare verliezen nagenoeg geheel zou kunnen worden verrekend. De Accountantskamer ziet geen reden dat te betwijfelen en klaagster heeft zulks ook niet aangevoerd.

4.5.3 De Accountantskamer komt tot de conclusie dat betrokkene niet ten onrechte de in de jaarrekening 2005 opgenomen vordering inzake compensabele verliezen heeft laten staan en dienaangaande geen mededeling heeft gedaan omtrent de onzekerheid daarvan. Klachtonderdeel sub b. is dan ook ongegrond.

4.6 Klaagster heeft voorts aangevoerd dat betrokkene een ongebruikelijke afwaardering vanwege incourantheid van de voorraad heeft versluierd. Ter toelichting daarop heeft zij betoogd dat zij ermee bekend was dat de voorraad in de jaarcijfers over 2005 hoger was gewaardeerd dan bij haar gebruikelijk, doch dat zij er niet op bedacht behoefde te zijn dat het voor het jaar 2005 (toch al lage) percentage van afwaardering verder is verlaagd van 10% naar 5% en dat deze ongebruikelijke mutatie op geen enkele wijze in de (toelichting op de) jaarrekening is vermeld.

4.6.1 Betrokkene heeft gemotiveerd bestreden dat bij de afwaardering van de voorraad een algemeen percentage van 5 is gehanteerd. Hij heeft toegelicht dat de getroffen voorziening van € 100.501 is gebaseerd op een analyse van de omloopsnelheden en dat in het kader hiervan per categorie voorraden een bepaald percentage van de nominale voorraden werd voorzien. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat in verband met zijn controle de balanswaardering van de voorraad met een bedrag van € 173.101 is verlaagd ten opzichte van de door de directie van E opgestelde conceptjaarrekening en dat die voorraadcorrectie voor het grootste deel verband houdt met een al gerealiseerde feitelijke afvoer in 2005 van incourante voorraden ad € 138.492, welke afvoer nog niet in de grootboekadministratie was verwerkt. Om die reden is er voor gekozen om die voorraden direct af te boeken op de nominale waarde en niet om de voorziening incourante voorraden te verhogen. Vanwege dat afvoeren was het aannemelijk dat de - voor het overige toereikend bevonden - voorziening ultimo 2005 lager uitviel dan de voorziening per ultimo 2004, aldus betrokkene.

4.6.2 Zoals blijkt uit de in rechtsoverweging 2.1 genoemde overeenkomst van 23 maart 2006, punt 4.4 daarvan, was klaagster ervan op de hoogte dat er binnen E een andere waareringssystematiek werd gehanteerd. Voorts is in punt 10.4 van deze overeenkomst vermeld dat klaagster het recht heeft om van de koop af te zien - voor 10 april 2006 - indien uit dat onderzoek volgt dat er ‘significante, daaronder wordt verstaan afwijkingen van cumulatief meer dan Euro 50.000, afwijkingen bestaan ten opzichte van de goedgekeurde jaarrekening 2005’ . Vast staat dat klaagster na 23 maart 2006 bedoeld ‘due diligence’-onderzoek heeft laten uitvoeren en dat zij geen gebruik heeft gemaakt van haar recht om voor 10 april 2006 alsnog af te zien van de koop van de aandelen in E.

4.6.3 In het licht van wat hiervoor in rechtsoverweging 4.6.2 is overwogen en lettend op het gemotiveerde gedetailleerde verweer van betrokkene is de Accountantskamer van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt - en ook anderszins is niet aannemelijk geworden - dat de klacht op goede gronden berust. Ook onderdeel sub c. is ongegrond.

4.7 Klaagster heeft tot slot aan haar klacht sub d., die in drie gedetailleerde verwijten uiteenvalt, ten grondslag gelegd dat betrokkene in de jaarrekening 2005 posten ten onrechte dan wel te hoog heeft laten opnemen.

4.7.1 Wat betreft de verwerking van de post ‘inkoopbonussen 2005’ is aan de hand van het verweer van betrokkene en het uitblijven van een reactie daarop door klaagster, in voldoende mate aannemelijk te achten dat betrokkene de onderbouwing van die post heeft onderzocht en dat betrokkene toentertijd onvoldoende aanleiding heeft gevonden en ook heeft kunnen vinden om aan de juistheid van het opgevoerde bedrag te twijfelen, althans om dienaangaande een vermelding omtrent de (on)zekerheid in de jaarrekening tot uiting te laten komen. Het enkele feit dat naderhand is gebleken dat op deze post een bedrag van € 36.529 wegens oninbaarheid is afgeboekt, is daarvoor onvoldoende. In zoverre is dit onderdeel van de klacht ongegrond.

4.7.2 Wat betreft de nagekomen naheffingen sociale lasten ad € 15.124 over de jaren 2003 en 2004 geldt dat betrokkene gemotiveerd heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte is geweest van het in 2005 uitgevoerde boekenonderzoek dienaangaande en dat hij evenmin in het bezit is gesteld van de afrekennota’s behorende bij die controle. Betrokkene heeft in dat verband aangevoerd dat er daardoor geen enkele aanleiding was om te twijfelen aan de wel door hem aangetroffen afrekennota’s. Gelet op dit gemotiveerde verweer van betrokkene en het uitblijven van een nadere onderbouwing van dit aan hem gemaakte verwijt, is de Accountantskamer van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt en dat ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat dit onderdeel van klacht sub d. op goede gronden berust. Dit onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.

4.7.3 Wat betreft de in de jaarrekening 2005 verwerkte WAO-vordering ad € 28.359 (WAO-vordering 2004 ad € 13.599 en ouderenkorting ad € 14.760) heeft klaagster aangevoerd dat die vordering onjuist en niet incasseerbaar bleek te zijn, dat die post al in 2005 afgeboekt had moeten zijn doch dat dat is verzuimd. Betrokkene heeft daartegen aangevoerd dat de WAO-vordering 2004 voortkwam uit het verschil tussen de salarisadministratie en de door hem aangetroffen, meest recente afrekennota over het jaar 2004 en dat hij - met ontbreken van kennis over het uitgevoerde boekenonderzoek - geen aanleiding had om te twijfelen aan de juistheid van dat verschil. Omtrent de ouderenkorting heeft betrokkene aangevoerd dat die is gebaseerd op de door directie gegeven onderbouwing, welke aansloot bij de salarisadministratie, op basis waarvan er voor betrokkene geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid daarvan. Nu klaagster niet op dat gemotiveerde verweer van betrokkene is ingegaan, kan naar het oordeel van de Accountantskamer niet worden gezegd dat deze post een deugdelijke grondslag zou ontberen. Ook dit onderdeel van klacht sub d. houdt geen stand.

4.8 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard en dat, nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk is geworden dat betrokkene in de onderhavige zaak heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en M.J. van Lee (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en prof. dr. G.C.M. Majoor RA (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2010 in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kan klaagster dan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag.

Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.