ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0048 Accountantskamer Zwolle 09/1747 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0048
Datum uitspraak: 23-04-2010
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 09/1747 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met doorhaling
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Het zonder overleg afmelden van cliënte voor fiscale uitstelregeling is schending van beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Het financieel verweven zijn met cliënte en het voorwenden van een arbeidsovereenkomst met cliënte is een ernstige schending van de beginselen van objectiviteit, integriteit en professioneel gedrag. Doorhaling voor 10 jaren.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 23 april 2010in de zaak met nummer 09 / 1747 WTRA AK van

X ,

wonende te [plaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

X ,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van:

- het op 7 oktober 2009 ingekomen klaagschrift van 6 oktober 2009;

- de brief van klaagster van 4 november 2009 met bijlagen, ingekomen op 12 november 2009;

- de brief van betrokkene van 20 november 2009;

- het op 15 december 2009 ontvangen verweerschrift van 9 december 2009 met bijlagen;

- de brief van betrokkene van 4 februari 2010.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 februari 2010, waar klaagster en betrokkene in persoon aanwezig waren, de laatste bijgestaan door A AA.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten toegelicht (klaagster aan de hand van pleitnotities, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd, en onder overlegging van enkele producties) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de hiervoor onder 1.3 vermelde pleitnotities, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Vanaf 2003 tot en met januari 2008 was betrokkene, ingeschreven als accountant-administratieconsulent in het accountantsregister als bedoeld in artikel 36 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Wet AA), verbonden aan het accountants-kantoor B te [plaats] en werden door hem of onder zijn leiding en verantwoordelijkheid voor een aantal vennootschappen van de heer C (hierna: C) administratieve en fiscale werkzaamheden verricht en jaarrekeningen samen-gesteld.

2.2 Klaagster is medio 2007 met C in contact gekomen en is hem diensten gaan verlenen als financieel adviseur. Als zodanig is zij ook aan betrokkene voorgesteld en is zij ten behoeve van C ook de door betrokkene uitgebrachte rapportages gaan beoordelen.

2.3 Met ingang van 1 januari 2009 heeft betrokkene zich uit het register laten uitschrijven en heeft hij zijn aandeel in het accountantskantoor aan zijn medevennoten overgedragen. Wel verricht hij nog werkzaamheden voor het kantoor in het kader van de overdracht van onderhanden werk en verder houdt hij zich bezig met andere werkzaamheden, zoals het als zelfstandige zonder personeel verrichten van administratieve taken, de handel in onroerend goed en in auto’s en wat dies meer zij.

2.4 De vennootschappen van C zijn op 17 maart 2009 gefailleerd.

3. De klacht

3.1 Aan de klacht ligt in de eerste plaats ten grondslag dat:

a. klaagster, ten behoeve van  C kennis nemende van de rapportages van betrokkene, daarin een aantal tekortkomingen heeft geconstateerd, te weten dat een zeer veel verlies lijdend bedrijf in de consolidatiecijfers niet was meegenomen en dat omissies in de administraties onopgemerkt zijn gebleven. Dit heeft geleid tot te late signaleringen, ongefundeerde aannames, manipulatie van de cijfers, vele omissies in de cashflow, enzovoorts, door welk een en ander C niet tijdig heeft kunnen ingrijpen en zijn bedrijven ten onder zijn gegaan;

b. klaagster betrokkene verwijt dat hij zonder voorafgaande waarschuwing C uit de uitstelregeling voor accountants heeft geschrapt. Hierdoor ontving C, zonder daarop bedacht te hoeven wezen, op een vroegtijdig tijdstip van de Belastingdienst aanmaningen om de jaarrekening 2007 in te dienen.

3.2 Daarnaast maakt klaagster betrokkene enkele verwijten die niet rechtstreeks betrekking hebben op de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd, te weten:

a. dat hij zich op C privé-adres in België als zijn woonadres heeft laten inschrijven teneinde een Porsche te kunnen gebruiken zonder daarvoor BPM of BTW te betalen;

b. dat hij zich op de loonlijst van een Belgisch bedrijf van C heeft laten zetten zonder dat hij daar in werkelijkheid in dienst was;

c. dat hij privé € 20.000 aan C heeft geleend voor de aanschaf van een Ferrari die vervolgens voor gemene rekening commercieel afgezet zou worden.

3.3 De Accountantskamer merkt op dat klaagster in haar klaagschrift van 6 oktober 2009 diverse vorderingen tot schadevergoeding tegen betrokkene heeft willen instellen. Nadat zij door de secretaris van de Accountantskamer erop is gewezen dat de Accountantskamer geen bevoegdheid heeft om schadevorderingen toe te wijzen, heeft klaagster noch in haar aanvullend klaagschrift van 4 november 2009, noch ter zitting de schadevorderingen gehandhaafd, zodat de Accountantskamer ervan uitgaat dat klaagster deze vorderingen in deze tuchtprocedure heeft ingetrokken en deze geen verdere bespreking behoeven.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Door betrokkene is opgemerkt dat hij noch zijn voormalige kantoor tot klaagster in enige rechtsverhouding staat of heeft gestaan. Voor zover klaagster bedoelt op te treden namens één van de ‑ inmiddels gefailleerde ‑ vennootschappen in wier opdracht betrokkene werkzaamheden heeft uitgevoerd, bestrijdt betrokkene haar bevoegdheid daartoe nu niet van enige volmacht is gebleken. Hoewel betrokkene aan deze opmerking geen consequenties verbindt, acht de Accountantskamer het opportuun te overwegen dat enige rechtsverhouding tussen klaagster en betrokkene niet vereist is voor haar bevoegdheid tot het indienen van de klacht. Artikel 22 Wtra kent immers aan een ieder bij een vermoeden van klachtwaardig handelen of nalaten het recht toe door middel van een klaagschrift een klacht bij de Accountantskamer in te dienen.

Ten aanzien van de klacht als vermeld in rechtsoverweging 3.1 sub a.

4.2 De Accountantskamer stelt voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en     – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 De hiervoor onder 3.1 sub a. bedoelde verwijten heeft betrokkene tegengesproken. Hij acht de gemaakte verwijten te weinig concreet om daarop specifiek te kunnen ingaan. Dat hij een van de tot de C-groep behorende vennootschappen aanvankelijk niet in de consolidatie heeft opgenomen, bevestigt betrokkene en hij bevestigt eveneens dat het financieel resultaat van de groep, toen deze vennootschap alsnog in de consolidatie opgenomen werd, omsloeg van positief naar ongeveer € 130.000 negatief over 2006. Hij acht dat echter niet verwijtbaar nu hij van het bestaan van deze vennootschap aanvankelijk onkundig was gelaten zoals hij ook overigens in zijn werkzaamheden ernstig belemmerd werd door de gebrekkige administratieve organisatie van de C-vennootschappen en door de onregelmatige en onvolledige wijze waarop hij geïnformeerd werd.

4.4 Tegenover het door betrokkene gemotiveerd gevoerde verweer dat hij ten tijde van het samenstellen van de gewraakte (tussentijdse) jaarstukken niet op de hoogte was van het bestaan van een nog mede te consolideren dochteronderneming, heeft klaagster onvoldoende ingebracht, zodat dit klachtonderdeel en de daarmee samenhangende deelklachten ongegrond moeten worden geoordeeld.

Voor het overige is de Accountantskamer met betrokkene van oordeel dat klaagster het hiervoor onder rechtsoverweging 3.1 sub a. omschreven onderdeel van de klacht, bestaande uit vele deelkachten, in haar klaagschrift van 6 oktober 2009 en de, door de Accountantskamer aan haar verzochte, nadere omschrijving van haar klacht in de brief van 4 november 2009 onvoldoende duidelijk heeft omschreven of voor zover een deelklacht wel voldoende gesubstantieerd was, mede gezien het gemotiveerd gevoerde verweer van betrokkene, niet met bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt. Zulks brengt met zich mee dat dit klachtonderdeel geheel ongegrond zal worden verklaard.

Ten aanzien van de klacht als vermeld in rechtsoverweging 3.1 sub b.

4.5 Anders is dit voor zover klaagster betrokkene heeft verweten dat deze op enig moment ervoor heeft zorg gedragen dat de vennootschappen van C niet meer als cliënt van het accountantskantoor voor de Belastingdienst bleven aangemeld voor de uitstelregeling voor de vennootschapsbelasting zonder zulks voorafgaand aan Ckenbaar te maken. Betrokkene heeft dit niet weersproken, zodat de Accountantskamer hiervan zal uitgaan.

De Accountantskamer is van oordeel dat, er al van uitgaande dat er voldoende grond is een (voormalig) cliënt voor de uitstelregeling af te melden, een zorgvuldig accoun-tant altijd zijn (voormalige) cliënt tijdig, d.w.z. voorafgaand aan een dergelijk handelen, daarvan op de hoogte dient te brengen. Nu betrokkene hieraan niet heeft voldaan, is zijn handelen in strijd geweest met het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid zoals omschreven in onder meer artikel A-130.4 VGC.

Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ten aanzien van de klacht als vermeld in rechtsoverweging 3.2

4.6 De hiervoor onder 3.2 weergegeven feiten waarvan klaagster betrokkene een verwijt maakt, zijn door betrokkene ten dele bevestigd. Hij heeft zich inderdaad op C privé-adres in België laten inschrijven, maar daarmee had hij niet het oogmerk goedkoop een Porsche te kunnen rijden: dat was volgens zijn zeggen slechts een bijkomend effect van deze inschrijving. Hij bevestigt ook dat hij voor een in werkelijkheid niet bestaand dienstverband van 25 uur per week op de loonlijst van een bedrijf van C heeft gestaan en dat hij privé aan C € 20.000 heeft geleend ten behoeve van de aanschaf voor gemene rekening van een voor wederverkoop bestemde Ferrari. Alleen heeft C het geld daarvoor nooit gebruikt.

4.7 De Verordening gedragscode van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (VGC) verbiedt de accountant-administratieconsulent in artikel A‑150.1 (juncto B1-200.2) handelingen die door een redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt zullen worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. De Accountantskamer is van oordeel dat de hiervoor onder 3.2 bedoelde feiten, ook reeds voor zover ze door betrokkene erkend zijn, een ernstige schending van dit verbod opleveren. Zij impliceren niet alleen dat betrokkene ook buiten zijn taakvervulling als accountant om een zeer nauwe band met zijn opdrachtgever onderhoudt, maar bovendien dat hij zich ook die band zakelijk ten nutte maakt en daardoor verwevenheid schept en verwarring riskeert tussen zijn werkzaamheid als accountant en zijn andere, gezamenlijke zakelijke activiteiten. Daar komt nog bij dat hij zich de relatie met de opdrachtgever zakelijk ten nutte maakt op een wijze die op zijn zachtst gezegd op gespannen voet staat met wet- en regelgeving, want het is duidelijk dat het voor de buitenwereld pretenderen van een in werkelijkheid niet bestaand dienstverband slechts een ongeoorloofd doel kan dienen. Hetzelfde geldt voor betrokkenes inschrijving op het woonadres van C want, ter zitting van de Accountantskamer gevraagd of hij daar inderdaad woonde, heeft hij niet zonder meer bevestigend geantwoord, maar kon hij niet verder komen dan de verklaring dat hij daar inderdaad een poosje verbleven heeft. Daarmee heeft hij onvoldoende weersproken dat voormelde inschrijving in ieder geval gedeeltelijk niet overeenkwam met de werkelijkheid.

Behalve een schending van artikel A-150.1 VGC (het beginsel van professionaliteit) heeft betrokkene met deze handelingen in hun onderling verband bezien, welke zonder meer hebben geleid tot een te grote mate van vertrouwdheid van betrokkene met zijn cliënt en waarin eigen belang heeft geleid tot een te nauwe zakelijke relatie, ook het beginsel van objectiviteit, zoals onder meer geregeld in de artikelen A-120.1 en 120.2 VGC, in ernstige mate geschonden, terwijl uit niets blijkt dat hij vóór en ten tijde van zijn handelen als accountant zich de bedreigingen daarvan heeft gerealiseerd, laat staan passende waarborgen heeft getroffen, zoals onder meer geregeld in de artikelen A-100.10 e.v., B1-200.1, B1-200.3, B1-200.11, B1-280.1 en B1-280.3 VGC.

Tenslotte is de Accountantskamer van oordeel dat door aldus te handelen betrokkene de waarheid geweld heeft aangedaan en daardoor in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen niet eerlijk en oprecht is opgetreden en aldus eveneens het beginsel van integriteit heeft geschonden (artikel A-110.1 VGC).

4.8 Betrokkene heeft ter zitting meegedeeld dat hij zich per 1 januari 2009 uit het accountantsregister heeft laten uitschrijven omdat hij de wijze waarop hij economisch actief is en de tegenwoordige regelgeving voor accountants niet meer met elkaar in overeenstemming kon brengen. Dat acht de Accountantskamer een juiste afweging, maar zij verwijt betrokkene wel dat hij deze consequentie niet eerder getrokken heeft, althans die zakelijke en andere handelingen met betrekking tot zijn cliënt, zolang hij tevens als (openbaar) accountant voor deze werkzaam was, had nagelaten, dan wel adequate waarborgen (voor zover al mogelijk) zou hebben getroffen.

4.9 De Accountantskamer zal betrokkene de maatregel opleggen van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister. De ernst van zijn handelen, en dan met name ten aanzien van het hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 omschreven gedrag, rechtvaardigt die maatregel en dat wordt nog bevestigd doordat betrokkene zelf uitdrukkelijk bevrijding van de gedragsregels verkozen heeft boven een regelmatige uitoefening van het accountantsberoep.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

1.   verklaart de klacht, als hiervoor weergegeven onder rechtsoverwegingen 3.1 sub b en 3.2 met inachtneming van het hiervoor overwogene, gegrond;

2. verklaart de klacht, als hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 3.1 sub a., ongegrond;

3.   legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

4.   bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op tien jaar;

5.   verstaat dat de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgt voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. G. Mannoury (rechterlijke leden), D.J. ter Harmsel AA en P.A.S. van der Putten RA (accountantsleden), en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2010 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is verzonden op:

_____________________________________________________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan klaagster of betrokkene danwel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.