ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0046 Accountantskamer Zwolle 09/2031 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0046
Datum uitspraak: 09-04-2010
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 09/2031 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klachten aangaande het onterecht verzenden van nota’s en het onder druk zetten voor het geven van zekerheid in verband met een bestaande omvangrijke betalingsachterstand ongegrond.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 9 april 2010

in de zaak met nummer 09 / 2031 WTRA AK van

X

en

A ,

wonende te [plaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 13 oktober 2009 ingekomen klaagschrift van 9 oktober 2009, met bijlagen;

-         de op 19 november 2009 ingekomen brief van 17 november 2009 van klagers aan de Accountantskamer, met bijlagen;

-         het op 21 januari 2010 ingekomen verweerschrift van 20 januari 2010, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2010, waar zijn verschenen:

- klagers X en A in persoon, en

- betrokkene in persoon, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde mr. P.W.H.M. Dijkmans, advocaat te Bladel, en zijn kantoorgenoten en medebetrokkenen B AA en C AA.

Klagers en betrokkene hebben bij gelegenheid van deze zitting hun standpunten nader toegelicht onderscheidenlijk doen toelichten (dit laatste aan de hand van een pleitnota) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.3 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de hiervoor onder 1.2 genoemde pleitnota, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Betrokkene alsmede C AA (hierna: C) en B AA (hierna: B) zijn als accountants werkzaam bij D B.V. te [plaats] (hierna: D).

2.2 Op 25 maart 2008 heeft C een gesprek gehad met klagers, waarbij dezen te kennen hebben gegeven op zoek te zijn naar een nieuwe accountant voor hun snoepwinkel E (hierna: E) en voor vennootschap onder firma "F" (hierna: de VOF), die een drukkerij exploiteerde. Naast klagers participeerde nog een derde vennoot in laatstgenoemde VOF, te weten een zekere G. Klagers deelden tijdens dit gesprek mede een geschil te hebben met G en de VOF te willen ontvlechten. Daarnaast hebben klagers verteld dat zij nog een aanzienlijk bedrag van G tegoed hadden en dat zij daarom op dat moment krap bij kas zaten.

2.3 C heeft op 31 maart 2008 namens D aan klagers een offerte uitgebracht. Deze offerte ziet op het verzorgen van de administratie, het samenstellen van de jaarrekening en het opstellen van de balans en winst- en verliesrekening ten behoeve van E en de VOF voor de jaren 2006 en 2007 en het voor klagers verzorgen van aangiften inkomstenbelasting 2006 en 2007. Deze werkzaamheden werden geoffreerd voor een bedrag van € 9.200 (ex BTW). Daarnaast staat in de offerte vermeld dat, indien op verzoek of met instemming van klagers andere dan de onder de offerte vallende (extra) advieswerkzaamheden (op accountancy, fiscaal, juridisch en bedrijfseconomisch terrein) zullen worden verricht, daarvoor de geldende uurtarieven in rekening zullen worden gebracht.

2.4 In april 2008 hebben klagers deze offerte voor akkoord ondertekend en is D (in de persoon van C) begonnen met werkzaamheden voor klagers. D heeft op 17 juni 2008 klagers een voorschotnota gestuurd van € 3.000,-- (ex BTW) en op 10 juli 2008 is klagers opnieuw een voorschotnota van € 3.000 gestuurd.

2.5 Nadat D met de werkzaamheden voor klagers was begonnen, gaven klagers te kennen ook gebruik te willen maken van de juridische dienstverlening van D. Daarop werden klagers in contact gebracht met D Juristen B.V. (hierna: D Juristen) en hebben gesprekken plaatsgevonden tussen klagers en medewerkers van die vennootschap. De juridische werkzaamheden zijn goeddeels uitgevoerd door de heer mr. H (hierna: H). Overeengekomen is dat de werkzaamheden van H in rekening zouden worden gebracht tegen een uurtarief van € 145 (ex BTW). Voorts zou, telkens wanneer er voor € 1.000 (ex BTW) juridische werkzaamheden zijn verricht, H contact opnemen met klagers en met hen overleggen of H zijn werkzaamheden kon hervatten of niet.

2.6 Op 15 september 2009 heeft D voor de accountancywerkzaamheden klagers het restantbedrag van de offerte bij wege van voorschot in rekening gebracht, alsmede een bedrag van € 1.450,80 (ex BTW) voor verleende juridische diensten. Op 14 oktober 2008 en op 17 november 2008 zijn klagers facturen gestuurd van € 2.734,70 (ex BTW) resp. € 6.675,80 (ex BTW).

2.7 Klagers hebben, nadat de eerste facturen bij hen binnenkwamen, contact opgenomen met C met de mededeling de rekeningen op dat moment (nog) niet te kunnen betalen omdat de zaken tegenvielen en G nog steeds niets had betaald. C heeft hierop op 8 augustus 2008 de centrale debiteurenadministratie op het hoofdkantoor in [plaats] verzocht geen werkstop af te kondigen en geen incassomaatregelen tegen klagers te treffen. Op 11 september 2008 heeft C de debiteurenadministratie opnieuw laten weten dat er nog geen geld was vrijgekomen maar dat klagers wel de intentie hadden uitgesproken op korte termijn te gaan betalen.

2.8 Onder leiding en verantwoordelijkheid van C zijn de concept jaarrekeningen 2006 en 2007 van klagers opgesteld. Daarnaast heeft H juridische werkzaamheden voor klagers verricht. 

2.9 Omdat klagers begin november 2008 nog niets van de - inmiddels aanzienlijke - openstaande bedragen hadden betaald, heeft betrokkene (destijds als ‘manager accountancy’ de leidinggevende van C) C hierop aangesproken en te kennen gegeven dat de werkzaamheden voor klagers - conform de debiteurenprocedure van D - moesten worden gestaakt, omdat er onvoldoende uitzicht was op betaling en D ook geen zekerheden had voor de openstaande vorderingen. C heeft daarop Y meegedeeld tijdens een van de eerdere gesprekken met klagers te hebben begrepen dat zij - klagers - desgewenst zekerheden konden stellen voor de openstaande rekeningen, zodat D toch door zou kunnen blijven werken, dat zij hadden gezegd dat zij een vliegtuig bezaten en dat zij hem - C - een eigendomsakte van een stuk grond in [plaats] hadden getoond, daarbij stellende dat beide vermogensbestanddelen ruimschoots zouden kunnen dienen als zekerheid voor de vorderingen.

2.10 Een aantal dagen voor 20 november 2008 heeft C contact opgenomen met klagers en hen uitgenodigd bij hem op kantoor in [plaats] om de situatie te bespreken. Hij vermeldde daarbij op voorhand dat de bespreking zou gaan over de openstaande nota's en dat ‘van hogerhand’ werd overwogen om voor iedereen bij D een werkstop in dit dossier op te leggen. C heeft voor deze bespreking stukken voorbereid waarmee klagers het stukje grond en het vliegtuig als zekerheid konden aanbieden.

2.11 Op 20 november 2008 zijn klagers op het kantoor van D te [plaats] verschenen en hebben zij samen met betrokkene en C de situatie besproken. Van de zijde van D is toen opnieuw besloten de werkzaamheden voor klagers niet stil te leggen, onder de voorwaarde dat op de grond een hypotheek ten gunste van D zou worden gevestigd en dat het vliegtuig in onderpand werd gegeven. Bovendien wilde D vastgesteld zien dat er geen discussie was over de openstaande nota's en dat haar vordering op klagers onvoorwaardelijk door klagers werd erkend. Klagers zijn met deze voorwaarden akkoord gegaan. Zij hebben de verschuldigdheid van de tot op dat moment openstaande nota's (ten belope van een totaalbedrag van € 22.238,29) onvoorwaardelijk erkend en hebben voorts ingestemd met de verpanding van een vliegtuig (een MiG-17), met de overdracht van een vordering van hen op de belastingdienst van € 5.333,-- en met het vestigen van een recht van hypotheek op het stukje grond in de gemeente [gemeente]. Op 24 november 2008 zijn klagers verschenen voor notaris mr. J te [plaats], die toen de hypotheekakte heeft gepasseerd.

2.12 In december 2008 heeft C de conceptjaarrekeningen 2006 en 2007 naar klagers en G gestuurd en deze met klagers besproken. Eind 2008 dienden klagers een officiële klacht in bij D, inhoudende dat in de concepten van de jaarstukken fouten stonden, dat G ook een concept van de jaarrekening had ontvangen en dat klagers niet op tijd zouden zijn geïnformeerd over het bereiken van de afgesproken grens van € 1.000. Deze klacht is behandeld door B, de betreffende regiodirecteur van D.

2.13 Op 5 januari 2009 zijn vragen van klagers over posten in de concept jaarrekeningen door C en betrokkene met klagers besproken en is klagers uitgelegd waarom ook aan G een concept jaarrekening was toegestuurd.

2.14 Op 8 januari 2009 vond een gesprek tussen klagers en B en C plaats over de overige onderdelen van de klacht. Toen is - onder meer - afgesproken dat de juridische kosten zouden worden gespecificeerd en dat D een voorstel zou doen tot een nieuwe betalingsregeling. De schriftelijke bevestiging van deze afspraken is door klagers van een ‘aanvullende bijlage’ voorzien, waarin (met goedvinden d.d. 14 janauri 2009 van B) onder meer als extra afspraak is opgenomen dat D voortaan van elke 1.000 euro te maken kosten voor juridische of accountantswerkzaamheden melding zal maken bij klagers. Deze schriftelijke bevestiging is door klagers en (namens D) door B ondertekend.

2.15 Op 14 januari 2009 heeft C klagers voorgesteld dat de schuld (op dat moment groot € 42.611,75) in maandelijkse termijnen van € 2.500 zou worden afgelost. Klagers hebben hierop voorgesteld om in plaats daarvan € 625 per week te betalen, waarbij klagers zelf konden bepalen of hun financiële positie het toeliet om een hoger bedrag af te lossen. Deze nieuwe betalingsregeling is bevestigd op 15 januari 2009. Daarnaast werden de specificaties verstrekt die betrekking hebben op de juridische werkzaamheden.

2.16 Omdat de betalingsregeling door klagers niet werd nagekomen, heeft D haar werkzaamheden gestaakt. Naar aanleiding daarvan dienden klagers op 27 januari 2009 opnieuw een klacht in bij D. In het kader van de behandeling van die klacht is door D een nieuwe betalingsregeling voorgesteld, maar daarmee hebben klagers niet ingestemd.

2.17 Nadien is klagers door D nog een factuur van 13 februari 2009 gezonden ‘voor verrichte werkzaamheden t/m 31.01.2009’, waarop voor € 3.065,00 aan werkzaamheden van D en voor € 2.283,80 aan werkzaamheden van D Juristen werd gedeclareerd.

2.18 Na uitblijven van enige betaling door klagers is D uiteindelijk tot uitwinning van de zekerheden overgegaan. Het stuk grond in de gemeente [gemeente] is overeenkomstig de wettelijke bepalingen executoriaal en openbaar geveild en heeft voor D € 8.000 opgebracht.   

3. De klacht

3.1 De klacht is gericht tegen betrokkene en tegen B en C in verband met hun handelen en/of nalaten jegens klagers bij de uitvoering van hun werkzaamheden voor D.

3.2 De klacht houdt - naar de Accountantskamer begrijpt en naar ook betrokkene volgens het verweerschrift heeft begrepen - in:

-         dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de afspraak dat, iedere keer wanneer een bedrag van € 1.000 aan werkzaamheden was verricht, D zou overleggen met klagers over de voortzetting van de werkzaamheden;

-         dat door D ten onrechte nota’s zijn verstuurd, enerzijds omdat in strijd met de bovenstaande afspraak door betrokkenen werd doorgewerkt en klagers niet bij iedere overschrijding van € 1.000 zijn geïnformeerd en anderzijds, omdat uit de specificaties niet blijkt welke werkzaamheden zijn verricht en dit ook nooit op andere wijze is opgehelderd;

-         dat klagers onder druk van (onder anderen) betrokkene zekerheid hebben gesteld voor betaling van de openstaande nota's, terwijl zij dat eigenlijk niet wilden en dat die zekerheid tegen een te laag bedrag is uitgewonnen.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.2 Alvorens inhoudelijk op de klacht in te gaan hebben betrokkene, B en C opgeworpen dat de klacht - alsmede de aanvullingen daarop - zeer onduidelijk is. Dienaangaande is het volgende gesteld :

In het kader van een tuchtrechtelijke procedure dient per persoon te kunnen worden vastgesteld of hem in tuchtrechtelijke zin een verwijt te maken valt, en zo ja, wat dat verwijt dan precies inhoudt. De verwijten van klager moeten individualiseerbaar zijn. B, C en Y kunnen echter uit het klaagschrift niet afleiden wat ieder van hen in tuchtrechtelijke zin wordt verweten. Zij hebben ieder een geheel andere betrokkenheid gehad bij het dossier van X. Door deze onduidelijkheid is het voor B, Y en C nagenoeg onmogelijk om een deugdelijk, individueel verweer te voeren.

Zij hebben zich primair op het standpunt gesteld dat deze onduidelijkheid dient te leiden tot ongegrondverklaring van de klacht.

4.3 De Accountantskamer is met betrekking tot dit verweer weliswaar van oordeel dat het klaagschrift bij eerste lezing wat warrig overkomt, maar dat bij nadere lezing de daarin vervatte klachtonderdelen voldoende duidelijk zijn. Voorts kan uit het in het verweerschrift subsidiair aangevoerde worden afgeleid dat het ook betrokkene alleszins duidelijk is geworden wat het tuchtrechtelijke verwijt van klagers aan hem en zijn collega’s B en C inhield, alsook dat hij en zijn collega’s heel wel in staat zijn zich gezamenlijk daartegen te verweren. Dat het individueel voeren van verweer de voorkeur zou verdienen, valt- zeker in een geval als het onderhavige - niet in te zien.

Het primaire verweer van betrokkene wordt mitsdien verworpen.

4.4 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, nu dit plaatsvond ná 1 januari 2007, moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

4.5 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6 De klacht ziet niet zozeer op werkzaamheden van betrokkene in het kader van de samenstellingsopdracht als hiervoor onder 2.3 omschreven, waarbij betrokkene (op grond van artikel A-130.7 VGC) te werk diende te gaan volgens standaard 4410 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) inzake opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten, doch houdt veeleer kritiek in op de bejegening van klagers door (het kantoor van) betrokkene in verband met het achterwege blijven van betaling door klagers van facturen van (het kantoor van) betrokkene. De klacht wordt daarom opgevat als verwijt aan de betrokken accountants dat zij zouden hebben gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen betreffende Integriteit, Deskundigheid en Zorgvuldigheid en Professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder a., c. en e. (en nader omschreven in de hoofdstukken A-110, A-130 en A-150) van de VGC. Deze regels zullen dan ook de toetssteen dienen te vormen bij de beoordeling van de klacht en het daartegen gevoerde verweer.

4.7 Klagers hebben in hun klaagschrift ter adstructie van de klacht een groot aantal huns inziens laakbare gedragingen dan wel omissies van betrokkene en diens kantoorgenoten gesteld, die door dezen in hun verweerschrift zijn betwist.

4.8 Betrokkene heeft zich (onder betwisting van al hetgeen door klagers is gesteld, tenzij dat uitdrukkelijk door hem wordt erkend) zich tegen de hiervoor onder 3.2 weergegeven klachtonderdelen - voor zover ze op hem betrekking hebben en/of hij zich daarvoor verantwoordelijkheid acht - verweerd.

4.9 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer dat blijkens het hiervoor onder 2.14 vermelde op 8 januari 2009 een gesprek plaatsvond tussen klagers enerzijds en B en C anderzijds, waarbij afspraken zijn gemaakt. De schriftelijke bevestiging van deze afspraken is later door klagers van een ‘aanvullende bijlage’ voorzien, waarin (met goedvinden d.d. 14 januari 2009 van B) onder meer als extra afspraak is opgenomen dat D voortaan van elke 1.000 euro te maken kosten voor juridische óf accountantswerkzaamheden melding zal maken bij klagers. Deze schriftelijke bevestiging is door klagers en (namens D) door B ondertekend.

4.10 Overigens merkt de Accountantskamer met betrekking tot dit klachtonderdeel op dat van de zijde van betrokkene weliswaar is gesteld dat evenbedoeld e afspraak pas is gemaakt op 9 januari 2009 en dat er na die datum geen inhoudelijke werkzaamheden meer zijn verricht, zodat er ook niets meer kon worden gemeld, doch dat aannemelijk is geworden dat door D ná 8 januari 2009 nog wel werkzaamheden voor klagers zijn verricht, nu aan klagers door D namelijk nog een factuur van 13 februari 2009 is gezonden ‘voor verrichte werkzaamheden t/m 31.01.2009’, waarop voor € 3.065,00 aan werkzaamheden van D en voor € 2.283,80 aan werkzaamheden van D Juristen werd gedeclareerd.

4.11 Dit kan echter verder in het midden worden gelaten, nu de Accountantskamer op grond van het hiervoor onder 4.9 vermelde van oordeel is dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene enige verantwoordelijkheid had voor het doen van genoemde toezegging en/of het niet nakomen daarvan. De klacht jegens betrokkene dient daarom wat dit onderdeel betreft ongegrond te worden verklaard.

4.12 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel, dat door D ten onrechte nota’s zijn verstuurd, overweegt de Accountantskamer dat klagers uitdrukkelijk akkoord zijn gegaan met alle nota’s van D die tot 20 november 2009 zijn gestuurd en dat de facturen van na die datum uitvoerig zijn gespecificeerd en besproken met klagers, waarbij de inhoud ervan niet door klagers is betwist. Klagers hebben tegenover de weerspreking ervan door of namens betrokkene de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk gemaakt, zodat het eveneens ongegrond moet worden verklaard.

4.13 Met betrekking tot het derde klachtonderdeel, dat klagers onder druk van (onder anderen) betrokkene zekerheid hebben gesteld voor betaling van de openstaande nota's, terwijl zij dat eigenlijk niet wilden, overweegt de Accountantskamer dat klagers de door hen bedoelde druk tegenover de uitdrukkelijke betwisting ervan door of namens betrokkene evenmin aannemelijk hebben gemaakt. Klagers zijn immers ook, drie dagen nadat zij met D waren overeengekomen de zekerheid te stellen, zelf bij de notaris geweest om - zonder dat daarbij iemand, laat staan betrokkene, van D aanwezig was - de hypotheekakte te doen passeren.

4.14 Dat die zekerheid tegen een te laag bedrag is uitgewonnen, hebben klagers weliswaar gesteld, maar op geen enkele wijze van ook maar enige grondslag voorzien. Het stuk grond in de gemeente [gemeente] is, zo is niet door klagers weersproken, overeenkomstig de wettelijke bepalingen executoriaal en openbaar geveild en niet valt in te zien dat daarbij geen (onder die omstandigheden) marktconforme prijs tot stand zou zijn gekomen. Het derde klachtonderdeel slaagt daarom evenmin en moet ook ongegrond worden verklaard.

4.15 Nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene in de onderhavige zaak heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende regelgeving, dient op grond van al het hiervoor overwogene als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.J. van Lee en prof. mr. P.M. van der Zanden RA, rechterlijke leden, prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P. van de Streek AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klagers dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.