ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0042 Accountantskamer Zwolle 09/1817 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0042
Datum uitspraak: 26-03-2010
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 09/1817 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht deels niet ontvankelijk wegens overschrijding van de 3-jaarstermijn voor het indienen van een klacht. Klacht betreffende het volgen van een eerder door een fiscalist gedane fiscale etikettering van een woon/werkpand bij het samenstellen van een jaarrekening ongegrond.     Hoger beroep ingesteld. Uitspraak zie LJN BY0958 ( www.rechtspraak.nl )

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 26 maart 2010

in de zaak met nummer 09 / 1817 WTRA AK van

de maatschap X,

gevestigd te [plaats],

en haar vennoten drs. A en B,

beiden wonende te [plaats],

K L A G E R S ,

gemachtigde: prof. mr. J.F.M. Giele,

tegen

X ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

gemachtigde mr. J.W. van Rijswijk.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 19 oktober 2009 (via de Klachtencommissie NIVRA-NOvAA) ingekomen klaagschrift van 6 oktober 2009, met bijlagen;

-         het op 23 december 2009 ingekomen verweerschrift van gelijke datum, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 11 januari 2010, waar zijn verschenen: - aan de zijde van klagers - de heer drs. A en mevrouw B in persoon, tot bijstand vergezeld van hun gemachtigde prof. mr. J.F.M. Giele en - aan de zijde van betrokkene - de heer Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. J.W. van Rijswijk, advocaat te Amsterdam, en de heer D RA (van E Accountants, bureau Vaktechniek).

Klagers en betrokkene hebben bij gelegenheid van deze zitting hun standpunten nader doen toelichten aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitnota’s, alsmede geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.3 De inhoud van de gedingstukken geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

2.1 Betrokkene is in augustus 2004 door een collega van zijn kantoor, E, benaderd om de 2002 en 2003 jaarrekening van klagers samen te stellen. De jaarrekening 2002 is de eerste jaarrekening waarvoor betrokkene werk­zaamheden heeft verricht.

2.2 Naast de werk­zaamheden met betrekking tot het samenstellen van de 2002 en 2003 jaarrekening, zijn door fiscalisten van E Belastingadvi­seurs N.V. werkzaamheden uitgevoerd met betrekking tot de IB-aangiften van de vennoten van de maatschap en de begeleiding van een boekenon­derzoek door de Belastingdienst. Betrokkene had in zijn rol als manager van E geen betrokken­heid bij die fiscale werkzaamheden. De fiscale werkzaamheden zijn verricht onder aansturing en verantwoordelijkheid van de heer F FB van E Belastingadviseurs N.V.

2.3 De Belastingdienst is in september 2004 een boekenonderzoek gestart bij klagers over de jaren 2001, 2002 en 2003. Tijdens dit onderzoek is door de Belastingdienst geconstateerd dat gedurende deze jaren ten onrechte kasomzet niet in de jaarrekeningen en daardoor ook niet in de aangiften inkomstenbelasting was verwerkt. Voorts zijn naar aanleiding van dit on­derzoek door de Belastingdienst ten aanzien van een aantal posten correcties doorgevoerd, onder meer met betrekking tot de etikettering van ondernemingsvermogen en aftrekbaarheid van (zakelijke) kosten. De begeleiding van het fiscale boekenonderzoek vond plaats door de heer F FB.

3. De klacht

3.1 De klacht heeft betrekking op handelen en/of nalaten van betrokkene met betrekking tot diens in 2004 verrichte werkzaamheden in het kader van zijn samenstellingsopdracht inzake de jaarrekeningen 2002 en 2003 van klagers.

3.2 De klacht behelst - naar de Accountantskamer begrijpt en, blijkens het verweerschrift, betrokkene ook heeft begrepen - de verwijten dat betrokkene:

a)      het ‘vanaf enig moment’ niet meer nodig zou hebben gevonden om ‘contante betalingen’ (kasontvangsten) in de financiële administratie (en jaarrekening) te verwerken en dat hij klagers niet of onvoldoende zou hebben geïnformeerd omtrent de noodzaak tot het voeren van een adequate kasadministratie;

b)      het ondernemingsgedeelte van het pand E en F te Amsterdam ten onrechte op 15,43 procent zou hebben ge­steld, terwijl de fiscus daar na een boekenonderzoek 55% van maakte;

c)      tijdens het belastingonderzoek een ‘volstrekt ama­teuristische indruk’ zou hebben achtergelaten en de Belgische administra­trice hebben bestookt met een ‘eindeloze reeks vragen’.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.2 Betrokkene heeft als bijlage 2 bij het verweerschrift doen overleggen de samenstellingsverklaring van betrokkene bij de jaarrekening 2002 van klagers. Deze is gedateerd 8 december 2004. Voorts is ter zitting aannemelijk geworden dat bij een bespreking op 1 oktober 2004 van betrokkene en G (van E) met klagers A en B de (gebrekkige) kasadministratie 2002/2003 van klagers ter sprake is geweest.

4.3 Bij die stand van zaken moet worden geconcludeerd dat klagers van wat betrokkene in het hiervoor in 3.2 onder a) weergegeven klachtonderdeel wordt verweten, meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht (op 19 oktober 2009) op de hoogte waren. Deze constatering brengt met zich dat klagers op dit onderdeel te laat zijn met het indienen van hun klacht en dat zij daarom in zoverre niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in die klacht.

4.4 In het tweede, hiervoor in 3.2 onder b) weergegeven, klachtonderdeel wordt betrokkene verweten het ondernemingsgedeelte van het Pand E en F te [plaats] ten onrechte op 15,43% te hebben ge­steld, terwijl de fiscus daar na een boekenonderzoek 55% van maakte.

4.5 Betrokkene heeft hiertegen als verweer doen aanvoeren dat de etikettering van privé- en ondernemingsvermogen primair een fiscaal vraagstuk is en mede afhankelijk van het verwachte en feitelijke privége­bruik van het betreffende pand. De etikettering is, zoals ook door klagers aangegeven, in 1999 in overleg met klagers bepaald. Betrokkene heeft met het bepalen van deze etikettering geen enkele bemoeienis gehad. Ook in latere jaren is betrokkene niet door klagers geïnformeerd over eventuele wijzigingen in het gebruik van het pand die tot een mogelijke aanpassing van de etikettering zou noodzaken. Het enkele feit dat de Belastingdienst in het kader van een later gehouden boekenonderzoek of aanslagregeling tot een nadere aanpassing van de fis­cale etikettering komt, is geen reden te veronderstellen dat betrokkene in het kader van de hem vele jaren na de etikettering gegeven opdracht tot samenstellen van de jaarrekening tekort zou zijn geschoten.

4.6 Tegenover deze gemotiveerde betwisting van betrokkene hebben klagers de gegrondheid van dit klachtonderdeel geenszins aannemelijk gemaakt. Het tweede klachtonderdeel moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.7 In het derde, hiervoor in 3.2 onder c) weergegeven, klachtonderdeel wordt betrokkene verweten tijdens het belastingonderzoek een ‘volstrekt ama­teuristische indruk’ te hebben achtergelaten en de Belgische administra­trice te hebben bestookt met een ‘eindeloze reeks vragen’.

4.8 Betrokkene heeft hiertegen als verweer doen aanvoeren dat betrokkene geen bemoeienis had met de ondersteuning van het boekenonderzoek en uitsluitend betrokken is geweest bij het samenstellen van de jaarrekeningen 2002 en 2003 van klagers. De informatieverstrekking aan de Belastingdienst ten tijde van het fiscale boekenonderzoek was de verantwoordelijkheid van klagers zelf en daar waar de vraagstelling fiscaal inhoudelijke aspecten betrof, is de beant­woording van die vragen begeleid door de betreffende fiscalist.

4.9 Ook hier hebben klagers tegenover deze gemotiveerde betwisting van betrokkene niet aannemelijk gemaakt dat het handelen waarop dit klachtonderdeel ziet betrokkene op enigerlei wijze regardeert. Het derde klachtonderdeel moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.10 Nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene jegens klagers zou hebben gehandeld in strijd met enige voor hem geldende regelgeving, dient als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht in het eerste, in 3.2 onder a) weergegeven, onderdeel niet-ontvankelijk;

-         verklaart de klacht in de twee overige onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door:

mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en G. Mannoury, rechterlijke leden, drs. E.J.F.A. de Haas RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.

_________                                                                                        __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klagers dan wel kan de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.