ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0041 Accountantskamer Zwolle 09/1819 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0041
Datum uitspraak: 26-04-2010
Datum publicatie: 14-09-2010
Zaaknummer(s): 09/1819 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht wegens schending van de geheimhoudingsverplichting door zonder meer stukken uit de administratie van de opdrachtgever/cliënt te gebruiken bij de afwikkeling van een samenwerking waarbij de accountant wel en die opdrachtgever/cliënt niet was betrokken. Overige klachten ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 26 april 2010

in de zaak met nummer 09 / 1819 WTRA AK van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

X ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

gemachtigde mr. D.H. Andries.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

- het op 20 oktober 2009 bij de Accountantskamer binnengekomen klaagschrift van 16 oktober 2009, met bijlage;

- de op 24 december 2009 bij de Accountantskamer binnengekomen aanvulling op het klaagschrift van 21 december 2009, met bijlagen;

- het op 5 februari 2010 bij de Accountantskamer binnengekomen verweerschrift, met bijlagen;

- de op 19 februari 2010 per fax bij de Accountantskamer binnengekomen brief van 19 februari 2010, met bijlagen, van de gemachtigde van betrokkene mr. D.H. Andries, advocaat te Eindhoven.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 maart 2010, waar aanwezig waren: klager X in persoon en - aan de zijde van betrokkene - betrokkene Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van haar gemachtigde mr. D.H. Andries, advocaat te Eindhoven, en haar kantoorgenote en medebetrokkene A AA.

1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten toegelicht, onderscheidenlijk doen toelichten (beide aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitnotities) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4 De inhoud van de gedingstukken, waaronder ook de hiervoor onder 1.3 vermelde pleitnotities, geldt als hier ingevoegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene maakt deel uit van het kantoor “B Accountants & Belastingadviseurs” te [plaats] (hierna: B) dat op 1 januari 2009 is ontstaan uit een fusie van het kantoor van betrokkene met die van A AA, C AA en mr. D FB, die allen voordien werkzaam waren in hun eigen zelfstandige praktijk.

2.2 Bij de verdeling van de managementtaken heeft C automatisering en financiën toebedeeld gekregen. Klager was een kennis van C en - met zijn bedrijf “E” (hierna: E) - tevens de automatiseerder van Cs’ oude onderneming “F” (hierna: F) en hij had toegezegd klant te worden van B als C daarin ging deelnemen en de automatisering van dat kantoor door klager zou laten verzorgen. Aldus geschiedde en C heeft vervolgens de contacten met klager onderhouden over de op te zetten automatisering van B. Tevens heeft C klager gevraagd de website van F om te bouwen tot een website van B. De hosting van die website, die liep via het bedrijf van klager, is door C evenwel nooit op naam van B gezet, maar altijd op zijn eigen naam blijven staan.

2.3 C had voor de fusie reeds contact met een zekere G. Deze had een administratiekantoor en C wilde door middel van een CV-constructie samenwerken met G, ook vanwege het synergie-effect op het gebied van onder andere automatisering. Het administratiekantoor van G werd gevestigd in hetzelfde pand als dat waarin B was gevestigd en begin 2009 werd de server van G in het totale automatiseringspakket van B opgenomen. Op deze server stonden enkele software-pakketten van automatiseringsbedrijf Unit 4 Agresso Accountancy B.V. (hierna: Unit 4), waarvan administratiekantoor G de licentiehouder was. In samenspraak met Unit 4 werd besloten de licenties om te zetten op naam van B; hiervoor zijn facturen aan B gezonden.

2.4 Op 13 juli 2009 hebben de overige eigenaren (onder wie betrokkene) van B besloten de samenwerking met C te beëindigen. Over de financiële afwikkeling tussen Ben Cis tot op heden discussie blijven bestaan. De dossiers en de cliëntenbestanden zijn C wel overhandigd en feitelijk is deze vanaf 1 augustus 2009 op een nieuwe locatie weer werkzaam onder de naam van zijn oude onderneming F.

2.5 Omdat betrokkene de accountant van E was, had zij van klager toegang gekregen tot het computernetwerk van E om in de administratie van E te kunnen kijken. Betrokkene heeft op 6 augustus 2009 vanaf 21:35 uur van afstand ingelogd op de server van E om facturen van E aan F over de jaren 2008 en 2009 te bekijken. Hierbij was haar collega A op de achtergrond aanwezig. Betrokkene heeft vervolgens zo’n factuur uitgeprint en ter beschikking gesteld aan haar collega en kantoorgenoot D.

2.6 Naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking van B met C besloot G met C mee te verhuizen naar de nieuwe locatie. Voor de splitsing van de server is tussen administratiekantoor G en B een overeenkomst opgesteld. Tot de daadwerkelijke splitsing heeft B G in de gelegenheid gesteld vanaf zijn nieuwe locatie in te loggen op de server. Met G en Unit-4 zijn afspraken gemaakt omtrent het gebruik van de software in 2009. Bij de splitsing hebben zowel G als B voldaan aan de in de overeenkomst gemaakte afspraken; één van deze afspraken was dat G € 2.000,00 zou betalen. In verband met onenigheid over de automatiseerder die de server zou splitsen, moest de splitsingsdatum enkele malen worden verzet. Teneinde de server te kunnen splitsen, is klager met het idee gekomen om de server te klonen. Dit is overlegd met Unit-4, Software Society (de nieuwe automatiseerder van B, C en G en bleek de enige mogelijkheid te zijn om de systemen los te koppelen. Uiteindelijk is de splitsing van de server op 14 oktober 2009 gerealiseerd door Software Society en E.

2.7 Het administratiekantoor van G en B waren tot eind 2009 gevestigd op dezelfde verdieping van hetzelfde gebouw op hetzelfde adres. Zowel de brievenbus als de postbus werden gedeeld. Zij ontvingen in die gezamenlijke brievenbus en postbus beide post, waaronder ook post met facturen van E, het bedrijf dat de automatiseerder van zowel B als G was.

2.8 Klager was (samen met zijn ondernemingen, waaronder E) begin 2009 klant geworden bij B. Besloten werd dat betrokkene de jaarrekeningen 2008 van de ondernemingen van klager zou samenstellen. Van de opdracht zijn ondertekende opdrachtbevestigingen aanwezig. De werkzaamheden hiervoor zijn gestart eind februari 2009. Omdat er voor de voortgang van de werkzaamheden nog informatie door klager en zijn voorgaande accountant moest worden verstrekt, hebben de werkzaamheden enige tijd stilgelegen. Op 21 juli 2009 waren de jaarrekeningen van de ondernemingen van klager in concept klaar. Deze zijn bij hem afgegeven en op enkele punten toegelicht. Afgesproken werd dat klager de stukken zou doornemen en dat nog een afspraak zou worden gemaakt om de concepten helemaal te bespreken. Kort nadat de jaarrekeningen in concept klaar waren, werd de splitsing tussen Ben C in gang gezet. Omdat klager een klant was die door C was ingebracht, zou hij bij de splitsing mee gaan als relatie van C. Dit is met klager besproken en diens dossiers en gegevensbestanden zijn meegegaan met C. Klager heeft daarbij de beslissing genomen het jaarwerk 2008 door betrokkene af te laten werken, maar hij heeft zijn loonadministratie na de splitsing wel door de onderneming van C laten uitvoeren. Nadat klager te kennen heeft gegeven dat hij akkoord ging met de conceptjaarrekeningen, zijn de jaarrekeningen op 21 september 2009 definitief gemaakt en zijn vervolgens de fiscale aangiftes en publicatiestukken van klagers ondernemingen opgesteld en afgewerkt. Tevens werd afgesproken dat de facturen van de B verrekend konden worden met de facturen van E aan B.

2.9 Op 28 september 2009 (in dezelfde periode waarin de perikelen waren ontstaan over de server van G) wenste klager, die de definitieve stukken reeds in zijn bezit had gekregen, de jaarrekeningen nog te zien aangepast op grond van nadere informatie. Betrokkene heeft klager hierop gemeld: a) dat de aanpassingen drie jaarrekeningen betroffen, alsmede de aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting en de publicatiestukken, b) dat dit enkele uren in beslag zou nemen en c) dat deze uren aan hem gefactureerd zouden worden. Betrokkene heeft na consent van klager alle stukken over 2008 aangepast. Op 13 oktober 2009 heeft betrokkene de eindafrekeningen voor het jaarwerk 2008 gemaakt en de facturen dienaangaande naar klager verzonden.

3. De klacht

De klacht houdt, naar de Accountantskamer begrijpt en naar ook betrokkene blijkens het verweerschrift heeft begrepen, de volgende verwijten in.

3.1 Betrokkene heeft op 6 augustus 2009 vanaf 21.35 uur van afstand in de administratie van E zitten snuffelen in de facturen aan F met als doel de gegevens daaruit tegen F te gebruiken. Betrokkene heeft aldus misbruik gemaakt van het door E in haar gestelde vertrouwen bij het haar verschaffen van toegang tot de administratie, die slechts ten behoeve van de door betrokkene te vervaardigen jaarstukken was bedoeld.

3.2 Betrokkene en haar collega A AA hebben op 14 oktober 2009 van G geëist dat deze een illegale kopie van zijn software zou achterlaten voor Bom mee te werken, omdat hij anders zijn server niet mee zou krijgen naar zijn nieuwe kantoorlocatie. Voorts werd G “afgeperst” door hem rekeningen te laten betalen waarmee hij het niet eens was en door hem te laten opdraaien voor de kosten van het maken van genoemde illegale kopie van de software.

3.3 Bheeft zich onder (mede)verantwoordelijkheid van betrokkene schuldig gemaakt aan schending van het briefgeheim, door van E afkomstige en aan G geadresseerde post open te maken.

3.4 Bheeft onder (mede)verantwoordelijkheid van betrokkene van E geëist te betalen voor een correctie op de door Bopgemaakte jaarstukken alvorens die correctie te willen doorvoeren.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, nu dit plaatsvond ná 1 januari 2007, moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

4.2 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 In het eerste klachtonderdeel, weergegeven onder 3.1, wordt betrokkene verweten dat zij de door haar in acht te nemen geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

4.3.1 Ingevolge artikel A-100.4 onder d. van de VGC - welk artikel nader wordt uitgewerkt in de artikel A-140.1 tot en met A-140.8 van de VGC - eerbiedigt de accountant-administratieconsulent het vertrouwelijke karakter van informatie die hij in het kader van zijn beroepsmatig en zakelijk handelen heeft verkregen en maakt hij deze informatie zonder specifieke machtiging niet bekend, tenzij wettelijk of beroepshalve een recht of een plicht daartoe bestaat. Het is - volgens voormeld artikel - de accountant-administratieconsulent evenmin toegestaan vertrouwelijke informatie die hij bij zijn beroepsmatig of zakelijk handelen heeft verkregen, te gebruiken om zichzelf of een derde te bevoordelen.

4.3.2 Vast staat dat betrokkene op grond van de cliëntrelatie met E toegang had tot de in - het computersysteem van E opgeslagen - administratie/boekhouding, waartoe de door E aan F gerichte facturen behoorden. Op betrokkene rustte derhalve in beginsel de plicht deze gegevens geheim te houden.

4.3.3 Tegen dit aan haar gemaakte verwijt heeft betrokkene eerst aangevoerd dat zij in de administratie van E heeft gekeken slechts om uit te sluiten dat geen facturen over het hoofd werden gezien om de jaarrekening 2008 van E te completeren en om de eigen administratie op orde te krijgen. Bij de mondelinge behandeling van de klacht ter zitting echter heeft betrokkene erkend dat zij een van de facturen van E aan F heeft uitgeprint en ter beschikking gesteld aan haar collega D, zulks ten behoeve van (een gesprek over) de financiële afwikkeling tussen B en C. Betrokkene heeft niet weersproken dat zij voor zulk gebruik van E’ boekhouding geen toestemming heeft gevraagd, laat staan verkregen.

4.3.4 Betrokkene heeft met voormeld handelen gegevens van E aan een derde bekend gemaakt en deze gegevens gebruikt voor een ander doel dan waarvoor ze haar ter beschikking zijn gesteld. Voor de vervulling van haar taak als samenstellend accountant van klagers onderneming E was het immers niet noodzakelijk dat haar medevennoot die gegevens zou bespreken met een uitgetreden vennoot, zulks in het kader van diens uittreding. In de relatie tussen klagers onderneming E en betrokkene heeft D te gelden als derde, omdat niet gebleken is dat D betrokken was bij de werkzaamheden die betrokkene op basis van haar samenstellingsopdracht voor E heeft verricht.

4.3.5 Het betoog van betrokkene dat zij tot haar nazoeking is gekomen omdat zij meende dat zowel de boekhouding van E als de boekhouding van haar eigen kantoor lacunes vertoonden, maakt haar handelen weliswaar inzichtelijk, maar rechtvaardigt voormelde bekendmaking en voormeld misbruik niet. Daaraan zij nog toegevoegd dat de Accountantskamer niet kan inzien wat betrokkene dan heeft verhinderd om - vooraf - met E te overleggen over het nevendoel van haar nazoeking, te weten het verifiëren of de boekhouding van haar kantoor lacunes zou hebben, tot welk overleg zij wel gehouden was.

4.3.6 Door op voormelde wijze te handelen heeft betrokkene inbreuk gemaakt op het fundamentele beginsel “geheimhouding” als bedoeld in artikel A-100.4 onder d. van de VGC en dient het eerste klachtonderdeel gegrond te worden verklaard.

4.4 Voor zover met betrekking tot het tweede en het derde klachtonderdeel, weergegeven onder 3.2 en 3.3, van de zijde van betrokkene is betoogd dat niet zij, maar haar kantoor B de handelingen heeft verricht waarover in deze onderdelen wordt geklaagd, faalt dit verweer omdat het miskent dat betrokkene als accountant tuchtrechtelijk (mede)verant-woordelijk is voor gedragingen jegens haar cliënten van (medewerkers van) de organisatie waaraan zij is verbonden.

4.5 Aangaande het tweede klachtonderdeel, weergegeven onder 3.2, overweegt de Accountantskamer dat, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door betrokkene en de vastgestelde feitelijke gang van zaken, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van afpersing en/of illegaal klonen van bepaalde software. Bij de splitsing hebben zowel G als B voldaan aan de in de overeenkomst daartoe gemaakte afspraken, waaronder die dat G € 2.000,00 zou betalen. Het klonen van de (software op de) server is geschied in overleg met alle betrokken partijen, onder welke licentiegever Unit 4. Ten slotte heeft G ook niet geklaagd over ten onrechte door hem aan betrokkene of haar kantoor B betaalde of te betalen geldbedragen. Het tweede klachtonderdeel dient daarom ongegrond te worden verklaard.

4.6 In het derde klachtonderdeel, weergegeven onder 3.3, wordt betrokkene verweten dat zij zich (mede) schuldig heeft gemaakt aan schending van het briefgeheim, door van E afkomstige en aan G geadresseerde post open te maken. Echter tegenover hetgeen door betrokkene als betwisting van dit klachtonderdeel is aangevoerd, te weten:

- dat G en B waren gevestigd op dezelfde verdieping op hetzelfde adres;

- dat zowel de brievenbus als de postbus werden gedeeld;

- dat zowel B als G E als automatiseerder had en dat zij beiden dus wel post met facturen van E ontvingen, zodat het niet onwaarschijnlijk is dat er per ongeluk eens een factuur van E aan G is geopend door een medewerker van B, maar dat betrokkene hier niets van bekend is,

heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat, indien onder deze omstandigheden door (medewerkers van het kantoor van) betrokkene al post met een factuur van E aan G is geopend, betrokkene hiervan een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, laat staan dat hier sprake is geweest van opzettelijke schending van het briefgeheim. Het derde klachtonderdeel dient daarom eveneens ongegrond te worden verklaard.

4.7 Het in het vierde, onder 3.4 weergegeven, klachtonderdeel aan betrokkene verweten gedrag, te weten dat betrokkene van E heeft geëist te betalen voor een correctie op de door B opgemaakte jaarstukken alvorens die correctie te willen doorvoeren, is tegenover de betwisting van betrokkene van de door klager gestelde gang van zaken te dezen evenmin aannemelijk geworden. Klager heeft op 31 augustus 2009 en 7 september 2009 betrokkene verzocht de jaarrekeningen definitief te maken. Betrokkene heeft dit gedaan en de definitieve jaarrekeningen op 25 september 2009 per e-mail aan klager gezonden. Vast staat dat klager vervolgens nog diverse aanpassingen van de jaarrekeningen wenste. De werkzaamheden daarvoor zijn door betrokkene uitgevoerd en overeenkomstig de opdracht en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden aan klager in rekening gebracht. Van een door betrokkene vooraf gestelde voorwaarde, te weten dat klager eerst moest betalen alvorens de aanpassingen door betrokkene zouden worden aangebracht, is niets gebleken of aannemelijk geworden. Het vierde klachtonderdeel moet daarom ook ongegrond worden verklaard.

4.8 Met betrekking tot de op te leggen maatregel ter zake van het gegrond geachte eerste klachtonderdeel overweegt de Accountantskamer als volgt. Als cliënt van betrokkene mocht klager erop vertrouwen dat betrokkene haar gegevens vertrouwelijk zou behandelen. Betrokkene heeft dit vertrouwen beschaamd door vertrouwelijke gegevens van klager ten behoeve van zichzelf, althans van haar kantoor B, aan een derde (haar kantoorgenoot D) bekend te maken en zelfs beschikbaar te stellen. Hiermee heeft betrokkene opzettelijk haar geheimhoudingsplicht ondergeschikt gemaakt aan haar eigen belang en dat van haar kantoor B in de kwestie van de financiële afwikkeling tussen B en C. Deze schending van het fundamentele beginsel van geheimhouding als bedoeld in artikel A-100.4 onder d. van de VGC moet betrokkene ernstig worden aangerekend. De Accountantskamer acht dan ook op grond van het voorgaande oplegging van de maatregel van schriftelijke berisping passend en geboden.

4.9 De voorzitter van de NOvAA dient ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA wordt opgenomen.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

· verklaart de klacht in het eerste, onder 3.1 weergegeven onderdeel gegrond in voege als hiervoor omschreven;

· legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping;

· verklaart de klacht in alle overige onderdelen ongegrond;

· verstaat dat de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgt voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. E.F. Smeele en G. Mannoury (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in tegenwoordigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Accountantskamer van 26 april 2010.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klager, betrokkene dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.