ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0034 Accountantskamer Zwolle 10/755 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0034
Datum uitspraak: 03-09-2010
Datum publicatie: 06-09-2010
Zaaknummer(s): 10/755 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Klacht van voorzitter NIVRA na strafrechtelijke veroordeling voormalig registeraccountant voor een fiscaal misdrijf. Vrijwillige uitschrijving staat niet aan tuchtrechtelijke beoordeling en oplegging van de maatregel van doorhaling in de weg.  

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 3 september 2010 in de zaak met nummer 10 / 755 Wtra AK van

de voorzitter van het KONINKLIJK NEDERLANDS INSTITUUT VAN

REGISTERACCOUNTANTS (NIVRA) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. N.J. Makkes, advocaat te Amsterdam,

t e g e n

Y ,

voormalig registeraccountant,

wonende te [plaats],

B E T R O K K E N E .


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van het op 12 mei 2010 ingekomen klaagschrift, gedateerd 10 mei 2010, met bijlagen. Door betrokkene is geen verweerschrift ingediend.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Accountantskamer van 16 augustus 2010, op welke zitting aanwezig was klagers raadsvrouw mr. N.J. Makkes, advocaat te Amsterdam. Betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.3 Klagers raadsvrouw heeft op deze zitting het standpunt van klager toegelicht aan de hand van pleitnotities en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was van 21 augustus 1991 tot 1 maart 2008 ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet op de registeraccountants (Wet RA). In de loop van 2005 kwam betrokkene te boek te staan als openbaar accountant.

2.2.1 Betrokkene is bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 10 december 2008 van de Rechtbank Middelburg veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 15.000,-- subsidiair 105 (honderdvijf) dagen hechtenis, zulks voor een strafbaar feit, gekwalificeerd als:

"Medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging."

2.2.2 De rechtbank achtte in dat vonnis ten laste van betrokkene bewezen dat:

" De rechtspersoon BV1., verder te noemen de "B.V1", op [datum], in de gemeente(n) [plaats] en/of [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelas­tingen, te weten een op naam van de B.V1 voornoemd gestelde aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak oktober tot en met december [jaar] (4e kwartaa) (D-007) onjuist heeft gedaan, immers heeft de B.V1. opzettelijk op het bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over het aangiftetijdvak oktober tot en met december [jaar], 4e kwartaal, een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot 1.688.917,- euro opgegeven, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven"

2.2.3 Voorts overwoog de rechtbank in dat vonnis met betrekking tot de strafoplegging aan betrokkene onder meer het volgende:

"Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft door het doen van een onjuiste aangifte getracht om de Staat der Nederlanden te benadelen voor een bedrag van bijna 1,7 miljoen euro. Daartoe heeft verdachte gebruik gemaakt van een door hem zelf valselijk aangemaakte factuur. De door verdachte gepleegde handelingen dragen alle bestanddelen in zich van de misdrijven valsheid in geschriften en oplichting. Verdachte is daarbij zeer geraffineerd te werk gegaan. Hij heeft zijn misdrijf zeer gedetailleerd voorbereid. Hij heeft een lege BV gekocht en deze in een zodanige ondernemingsstructuur geplaatst dat hij het door hem beoogde wederrechtelijke voordeel ten bedrag van bijna 1,7 miljoen euro zou kunnen realiseren. In een laboratoriumachtige situatie, namelijk op zijn PC, heeft verdachte zijn werkmodellen beschreven en als het ware uitgetest. Verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van zijn kennis en kunde als voormalig belastinginspecteur en thans registeraccountant. Deze omstandigheid leidt de rechtbank ertoe verdachte een zwaar verwijt te maken. Vakdeskundigen als verdachte behoren een voorbeeldfunctie te vervullen. Het economisch en fiscaal systeem draait op de betrouwbaarheid van registeraccountants, die verklaringen af kunnen leggen over hun de door hen gevoerde controle en de betrouwbaarheid van de aan hen ter beoordeling toevertrouwde jaarstukken. De samenleving kent aan de verklaring van de registeraccountant groot gewicht toe. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsgroep, maar ook het vertrouwen in het economisch en fiscaal systeem ernstig geschaad."

2.3 Op grond van de inhoud van genoemd vonnis werd door klager overwogen een tuchtzaak tegen betrokkene aanhangig te maken. In verband daarmee is op 20 oktober 2009 per aangetekende brief aan betrokkene een uitnodiging gezonden voor een hoorzitting op 9 december 2009, waarop betrokkene in de gelegenheid zou worden gesteld relevante informatie te verstrekken. Daarbij werd betrokkene verzocht om vóór 30 november 2009 te laten weten of hij bij de hoorzitting aanwezig zou zijn. De per aangetekende brief verzonden uitnodiging werd (de Accountantskamer begrijpt: na vergeefse aanbieding) door betrokkene niet afgehaald en door het NIVRA retour ontvangen. Daarop is de uitnodiging op 30 november 2009 nogmaals, nu per gewone post, aan betrokkene gezonden. Op 8 december 2009 heeft het NIVRA telefonisch contact opgenomen met betrokkene, die toen liet weten niet op de hoorzitting te zullen verschijnen. Betrokkene is op de hoorzitting van 9 december 2009 inderdaad niet verschenen. Vervolgens is op 12 mei 2010 de onderhavige klacht bij de Accountantskamer ingediend.

3. De klacht

3.1 Klager verwijt betrokkene dat hij met de gedragingen, die aanleiding hebben gegeven tot zijn strafrechtelijke veroordeling, in strijd heeft gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. (en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110) van de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC), nu hij willens en wetens heeft getracht de waarheid geweld aan te doen en bovendien niet eerlijk zaken heeft gedaan met de belastingdienst.

 3.2 Tevens zijn die gedragingen - aldus klager - in strijd met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. (en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150) van de VGC, nu betrokkene zich niet heeft gehouden aan de voor hem relevante wet- en regelgeving en zich niet heeft onthouden van handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt.

4. Beoordeling

Omtrent de klacht overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2 Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid zich te verweren tegen de onderhavige klacht en hij heeft de daaraan ten grondslag liggende feiten ook niet anderszins betwist.

4.3 In artikel 22, tweede lid, Wet RA is bepaald dat de voorzitter van het NIVRA een klacht aanhangig kan maken bij de Accountantskamer in een geval waarin een accountant is veroordeeld voor een strafbaar feit en dit feit raakt aan de werkzaamheden die een accountant verricht. In het onderhavige geval is betrokkene veroordeeld voor belastingfraude. Het doen van belastingaangiften raakt aan de werkzaamheden die een accountant doorgaans verricht of zou kunnen verrichten en valt daarom onder de in artikel 22 lid 2 Wet RA genoemde categorie.

4.4 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat betrokkene wordt verweten het handelen, dat de rechtbank [plaats] in haar vonnis van 10 december 2008 te zijnen laste heeft bewezen verklaard, te weten - kort gezegd - dat hij op 30 januari 2007 feitelijk leiding heeft gegeven aan het doen van een valse belastingaangifte door BV1 (een vennootschap waarvan betrokkene bestuurder was). Dit handelen moet daarom worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende VGC en wel in het bijzonder aan het voor iedere registeraccountant geldende deel A en het voor openbaar registeraccountants geldende deel B1 daarvan.

4.5 De registeraccountant dient volgens het fundamentele beginsel integriteit als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. (en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110) van de VGC in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen eerlijk en oprecht op te treden. Dit houdt - onder meer - in dat hij eerlijk zaken doet en de waarheid geen geweld aan doet.

4.6 Het is evident dat de gedragingen van betrokkene die aanleiding hebben gegeven tot zijn strafrechtelijke veroordeling in strijd zijn met dit beginsel. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft betrokkene immers willens en wetens de waarheid geweld aangedaan en is hij bovendien niet eerlijk opgetreden in zijn zaken met de belastingdienst. Het eerste klachtonderdeel moet daarom gegrond worden verklaard.

4.7 Volgens het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. (en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150) van de VGC dient de registeraccountant zich aan de voor hem relevante wet- en regelgeving te houden en zich te onthouden van handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt. Tot handelingen die het accountantsberoep in diskrediet brengen behoren handelingen die door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zullen worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. In hoofdstuk B1 van de VGC is daarenboven bepaald dat de openbaar accountant  zich niet inlaat met aangelegenheden, werkzaamheden of activiteiten die zijn integriteit, zijn objectiviteit of de goede naam van het accountantsberoep schaden of kunnen schaden en als gevolg daarvan niet zijn te verenigen met het als openbaar accountant verlenen van professionele diensten.

4.8 Het plegen van belastingfraude en dat bovendien op een geraffineerde en doordachte wijze als door betrokkene gedaan, is intrinsiek in strijd met de (niet alleen) voor accountants relevante wet- en regelgeving en moet worden gekwalificeerd als handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt. Dat een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, die handelingen van betrokkene zal opvatten als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep, moge ook blijken uit het vonnis van Rechtbank [plaats], waarin ook werd overwogen dat betrokkene bij het begaan van het misdrijf gebruik heeft gemaakt van zijn kennis en kunde als voormalig belastinginspecteur en als registeraccountant. Het tweede klachtonderdeel moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.9 Op grond van artikel 2 van de Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij het bepalen van de zwaarte van de op te leggen maatregel dient de zeer ernstige aard van het vergrijp van betrokkene mee te worden gewogen. Door zijn handelwijze heeft betrokkene immers het vertrouwen in de registeraccountants op zeer ernstige wijze geschaad. Hij heeft blijk gegeven het publieke vertrouwen dat in een registeraccountant moet kunnen worden gesteld zodanig onwaardig te zijn, dat als op te leggen maatregel slechts in aanmerking komt doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register met de bepaling daarbij dat de termijn, waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven, de maximale, derhalve tien jaren, zal zijn.

4.10 De Accountantskamer merkt volledigheidshalve op dat, gezien de systematiek van de artikelen 33 Wet RA en 22 Wtra en de wetsgeschiedenis, het feit dat betrokkene sinds 1 maart 2008 op eigen verzoek als registeraccountant in het register ex artikel 55 Wet RA is doorgehaald niet tot gevolg heeft dat zijn handelen vóór zijn doorhaling niet meer aan tuchtrechtspraak onderworpen zou zijn. Een doorhaling op eigen verzoek staat er om die reden niet aan in de weg hem alsnog de maatregel van doorhaling in het register (of enige andere maatregel) op te leggen. Overigens en ten overvloede, het opleggen van deze maatregel heeft, naast de openbare vaststelling door de onafhankelijke tuchtrechter dat betrokkene als registeraccountant in strijd met de beroepsnormen heeft gehandeld, tot gevolg dat gedurende tien jaar betrokkene niet meer als registeraccountant kan worden ingeschreven, zodat het NIVRA, als hoedster van de goede naam van het accountantsberoep c.q. de eer van de stand van de registeraccountants, ook daadwerkelijk belang heeft bij oplegging van voormelde maatregel van doorhaling.

4.11 De voorzitter van het NIVRA dient ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, er voor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 55, eerste lid, Wet RA wordt opgenomen.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond in voege als hiervoor omschreven;

-         legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van diens inschrijving in het register bedoeld in artikel 55, eerste lid Wet RA. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

-         bepaalt daarbij de termijn, waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven, op 10 (tien) jaren;

-         verstaat dat de voorzitter van het NIVRA, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn een daarop door de voorzitter van de Accountantskamer te geven last tot tenuitvoerlegging, zorgt voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register als bedoeld in artikel 55, eerste lid Wet RA.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. G. Mannoury en E.W. Akkerman, (rechterlijke leden), drs. E.J.F.A. de Haas RA en P.A.S. van der Putten RA, (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 september 2010.

_________                                                                              __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op :______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen betrokkenedan wel de voorzitter van het NIVRA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.