ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0029 Accountantskamer Zwolle 09/2108 Wtra AK (2)

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0029
Datum uitspraak: 23-08-2010
Datum publicatie: 24-08-2010
Zaaknummer(s): 09/2108 Wtra AK (2)
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Voortzetting van klacht in het algemeen belang, ondanks intrekking door oorspronkelijk klaagster. Niet distantieren van een vervalst document, dat door collega gebruikt wordt om clienten te overtuigen om hun vermeend financiele wangedrag te beeindigen.

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 23 augustus 2010in de zaak met nummer 09 / 2108 WTRA AK van

de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE VAN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN,

gevestigd te ’s Gravenhage,

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman mr. M.G. Kelder.


1. Het verloop van de procedure

1.1 Eerder is op de aan deze zaak ten grondslag liggende klacht, ingediend door X (hierna: X) op 26 maart 2010 door de Accountantskamer een tussenbeslissing gegeven. De Accountantskamer heeft daarin beslist dat de behandeling van die klacht deels wordt gestaakt, nu zij door X is ingetrokken, en deels wordt voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.

1.2 Ingevolge deze beslissing is de voorzitter van de NOvAA als klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren voor zover de behandeling van de klacht is voortgezet en heeft de secretaris afschriften van de stukken aan de voorzitter van de NOvAA ter beschikking gesteld.

1.3 Bij brief van 22 april 2010 heeft de Accountantskamer de reactie van klager op het klaagschrift ontvangen. Vervolgens heeft de Accountantskamer bij brief van 25 mei 2010 met bijlage de reactie van betrokkene hierop ontvangen.

1.4 Bij brieven van 26 mei 2010 respectievelijk 4 juni 2010 hebben betrokkene en klager, zijnde thans de voorzitter van de NOvAA, de Accountantskamer bericht gegeven geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling. De Accountantskamer heeft hierna afgezien van een nadere mondelinge behandeling ter zitting.

2. De feiten

Voor een goed begrip van de thans nog voorliggende klacht en van de daaraan ten grondslag liggende feiten zijn de volgende in de tussenbeslissing vastgestelde feiten van belang. Daarin wordt met "klaagster" bedoeld de oorspronkelijke klaagster X.

2.1 Betrokkene is werkzaam bij BV1 (hierna: BV1). Klaagster en haar echtgenoot (hierna: echtpaar X) waren tot 5 augustus 2009 cliënten van dat kantoor. De contacten verliepen in hoofdzaak via de fiscalist A (hierna: A) . Deze was tot in 2005 partner van BV1

en bleef daarna op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam. Betrokkene verrichtte ook werkzaamheden voor het echtpaar X, voornamelijk bestaande in de samenstelling van de jaarrekening van BV2. (hierna: BV2).

2.2 Op verzoek van de kinderen van het echtpaar X, die zich zorgen maakten over het in hun ogen excessieve uitgavenpatroon van hun ouders en in het bijzonder van hun moeder, hebben A en betrokkene op 9 juli 2009 een gesprek gevoerd met het echtpaar X en aangedrongen op matiging van dat uitgavenpatroon. In dat gesprek hebben zij het echtpaar geconfronteerd met een brief, gedateerd 11 juni 2009, gesteld op briefpapier van de Belastingdienst Oost/kantoor Arnhem en gericht aan betrokkene. In deze brief werd naar aanleiding van aanzienlijke onttrekkingen aan de bankrekeningen van BV2 de vraag aan de orde gesteld hoe in de toekomst de pensioenen door de vennootschap konden worden gefinancierd. Voorts werd gesignaleerd dat klaagsters echtgenoot als aandeelhouder beschikte over het vermogen van de vennootschap en dat er sprake zou zijn van uitdelingen. De brief besluit:

Om genoemde gevolgen te mitigeren verzoek ik u mij aan te geven hoe belastingplichtigen de pensioenen enerzijds en de aflossing van de ontstane schuld anderzijds denken te financieren. Op voorhand geef ik aan dat een door u aan te dragen oplossing zonder zekerheidsstelling en een scheiding van het bestuur van de vennootschap en de pensioengerechtigden niet door mij zal worden geaccepteerd.

2.3 Deze brief is aan klaagster en haar echtgenoot overhandigd. Bij brief van 5 augustus 2009 heeft het echtpaar X aan BV1 laten weten dat het de relatie wenste te beëindigen en verzocht om terugzending van alle in het bezit van BV1 zijnde financiële stukken.

2.4 De klacht richt zich ertegen:

a.      ...

b.      ...

c.       dat de brief van 11 juni 2009 niet van de Belastingdienst afkomstig was, maar door A en betrokkene “gefabriceerd” en dat dit valsheid in geschrifte is;

d.      ...

2.5 Naar aanleiding van de klacht zijn partijen met elkaar over en weer in overleg getreden en hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij BV1 zich verplichtte tot het betalen van een financiële compensatie aan het echtpaarX en tot het beëindigen van de overeenkomst van opdracht tussen BV1 en A. Klaagster heeft haar klacht vervolgens ingetrokken.

3. De beoordeling

3.1 Thans moet geoordeeld worden over het hiervoor onder 2.4 sub c. weergegeven onderdeel van de oorspronkelijke klacht.

3.2 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

3.3 In de Verordening gedragscode AA’s (VGC), vastgesteld krachtens artikel 24 Wet AA zijn in artikel A-100.4 de fundamentele beginselen opgenomen welke een accountant-administratieconsulent in acht dient te nemen. Ingevolge de beginselen integriteit en professionaliteit, nader uitgewerkt in de artikelen A-110.1, A-110.2 en A-150.1 VGC, voor zover hier van belang:

- treedt een accountant in zijn beroepsmatige en zakelijke betrekkingen eerlijk en oprecht op;

- doet een accountant eerlijk zaken en doet hij de waarheid geen geweld aan;

- vermijdt een accountant dat hij in verband wordt gebracht met rapportages en andere informatie die naar zijn oordeel een bewering bevat die materieel onjuist of misleidend is, op onzorgvuldige wijze is verstrekt of die niet volledig is of een verkeerde indruk wekt als gevolg waarvan de bewering als misleidend kan worden ervaren;

- houdt een accountant zich aan de voor hem relevante wet- en regelgeving en onthoudt hij zich van handelen dat het accountantsberoep in diskrediet brengt.

3.4 Klager stelt zich op het standpunt, zakelijk weergegeven, dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de beginselen van integriteit en professioneel gedrag. Hij heeft nagelaten de bedreiging van de naleving van deze beginselen te signaleren, te evalueren naar aard en belang en waarborgen te treffen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau zodat de naleving van de fundamentele beginselen geen geweld wordt aangedaan. Betrokkene heeft nagelaten te voorkomen dat een valselijke brief werd opgemaakt dan wel gebruikt of zich daarvan te distantiëren.

3.5 De Accountantskamer verenigt zich niet met het betoog dat de onechtheid van de bewuste brief door (onder meer) het gebruikte afwijkende lettertype evident was. Dat was ze niet: voor een niet terzake kundige leek ze echt, maar was in werkelijkheid valselijk opgemaakt. Dat was wellicht anders geweest als in het gesprek aan het echtpaar X was meegedeeld dat de brief niet echt was en slechts bedoeld als voorbeeld van wat er zou kunnen gebeuren wanneer zij in de regeling van hun financiële zaken geen drastische verandering zouden brengen, maar die mededeling is niet gedaan. De brief had duidelijk de strekking voor echt door te gaan.

3.6 Daarmee is nog niet gezegd dat betrokkenes aanwezigheid bij het gebruik van die brief ook deelneming in de strafrechtelijke zin van dat woord aan het misdrijf "valsheid in geschrift" opleverde. Dat was wellicht niet het geval, maar dat is in de tuchtrechtelijke beoordeling van zijn handelen niet van doorslaggevend belang. Betrokkene was bij het gesprek waarin A de brief ter tafel bracht, aanwezig en hij wist van tevoren ‑ zij het slechts kort van tevoren ‑ dat A voornemens was van de brief gebruik te maken. Daarmee is hij tekortgeschoten in integriteit en professioneel gedrag. Hij heeft geen maatregelen genomen die de bedreiging van deze beginselen zouden wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terug zouden brengen, dit hoewel mogelijke maatregelen voor de hand lagen. Betrokkene had kunnen proberen A van de dwalingen zijns weegs te laten terugkeren en, als hij daar niet in geslaagd zou zijn, had hij kunnen weigeren aan het gesprek deel te nemen of hij had tijdens het gesprek zijn cliënten ervan op de hoogte kunnen brengen dat de brief niet echt was of hij had kort na de bespreking bij zin cliënten erop terug kunnen komen. Dat heeft hij niet gedaan en daarmee heeft hij gehandeld op een wijze die het accountantsberoep in diskrediet brengt.

3.7 In verband met de vraag welke tuchtrechtelijke maatregel gepast is, houdt de Accountantskamer rekening met de ernst van betrokkenes vergrijp. Anderzijds echter wil zij ten voordele van betrokkene ook laten meewegen dat hij niet het initiatief tot het opstellen van de valse brief heeft genomen en dat hij er slechts betrekkelijk kort voor het gesprek met het echtpaar X van op de hoogte raakte. Bovendien heeft betrokkene, evenals trouwens A niet zijn eigen belang willen dienen. Zij waren er slechts op uit het echtpaar X van de ernst van hun situatie te overtuigen en tot een gezonder financieel beleid te bewegen. Voorts heeft betrokkene zijn zakelijke relatie met A beëindigd. Tenslotte houdt de Accountantskamer er ook rekening mee dat betrokkene na indiening van de klacht terstond de gegrondheid van de klacht heeft onderschreven en de laakbaarheid van zijn handelen heeft erkend. Onder deze omstandigheden meent de Accountantskamer met de maatregel van waarschuwing te kunnen volstaan.

3.8 Aan het schriftelijkheidsvereiste van de waarschuwing wordt voldaan door de opneming ervan in het dictum van deze uitspraak. Nu ten tijde van het beoordeelde handelen betrokkene tevens was ingeschreven in het register bij de AFM dient de opgelegde maatregel tevens daarin opgenomen te worden. Dat betrokkene daarin thans is uitgeschreven, doet daaraan niet af. De voorzitter van de NOvAA en de AFM dienen ingevolge artikel 47 Wtra, zodra deze uitspraak onherroepelijk is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register bedoeld in artikel 36, eerste lid Wet AA respectievelijk artikel 11, eerste lid Wta wordt opgenomen.

3.9 Op grond van al het voorgaande wordt als volgt beslist.

4. De beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht, als hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 sub c. gemeld en door klager nader gepreciseerd als in rechtsoverweging 3.4 aangegeven, en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, gegrond;

·        legt terzake de maatregel van waarschuwing op;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgt voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register bedoeld in artikel  11, eerste lid Wta respectievelijk artikel 36, eerste lid Wet AA.

Aldus beslist en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2010 door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en G. Mannoury, rechterlijke leden, P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA, accountantsleden, in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________                                                                              ________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze beslissing is aan partijen verzonden op __________

_________________________________________________________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klager, en betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.