ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0027 Accountantskamer Zwolle 10/292 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0027
Datum uitspraak: 18-08-2010
Datum publicatie: 18-08-2010
Zaaknummer(s): 10/292 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Eventuele beroepsfouten ter zake verleende diensten door de voorganger van de naderhand aangestelde accountant zijn deze tuchtrechtelijk niet te verwijten, ook niet indien de naderhand aangestelde accountant de schuldvorderingen met betrekking tot die verleende diensten van zijn voorganger op klaagster/cliente heeft overgenomen en bij klaagster/cliente naderhand invordert. Indien een client op grond van omstandigheden, die binnen diens risicosfeer liggen, de relatie met de accountant verbreekt, kan deze niet verweten worden dat hij niet tijdig voor een aangifte heeft zorg gedragen, waarvoor op het moment van beeindiging van de relatie krachtens een uitstelregeling nog (voldoende) tijd was.  

ACCOUNTANTSKAMER

 BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 16 augustus 2010 in de zaak met nummer 10/292 WTRA AK van

X,

gevestigd te [plaats],K L A A G S T E R,

vertegenwoordigd door A,

t e g e n

Y

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E.

1. Het verloop van de procedure1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

- het op 23 februari 2010 ingekomen klaagschrift van 8 februari en de aanvulling daarop met bijlagen van 22 maart 2010, ingekomen 29 maart 2010;

- het op 27 april 2010 ingekomen verweerschrift van betrokkene van 24 april 2010 met bijlagen;

- de op 4 juni 2010 ingekomen brief van betrokkene met bijlage van 2 juni 2010.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 25 juni 2010 waar zijn verschenen namens klaagster, A (hierna te noemen A) en betrokkene in persoon.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer omtrent de feiten het volgende vast.

2.1 X heeft als zelfstandig ondernemer vanaf 2003 tot en met 30 juni 2007 haar administratie en boekhouding laten uitvoeren door finan1 en/of door finan2 (hierna te noemen finan3), waarvan B ( hierna: B) directeur was.

2.2 X heeft met fian3 afgesproken dat voor de jaarlijkse werkzaamheden een bedrag van € 1500,- per jaar zou worden gefactureerd. Zij is in maart 2006 met haar toenmalige onderneming gestopt en is in december 2006 met een nieuwe onderneming gestart waarvoor X. is opgericht waarvan A directeur-grootaandeelhouder (dga) is. Ze heeft niet alle facturen aan finan3 voldaan.

2.3 In de periode van 2003 tot en met 30 juni 2007 schakelde B voor vaktechnische kennis BV1 (hierna te noemen: BV1) in. Kosten daarvan werden op urenbasis betaald. De ondernemingen waren gevestigd in hetzelfde pand.

2.4 Per 1 juli 2007 heeft finan3 haar cliëntenbestand inclusief de openstaande posten verkocht aan BV1 waarvan betrokkene directeur is en heeft BV1 zich elders gevestigd. Per die datum is klaagster cliënt van BV1 geworden en ontving klaagster facturen van BV1. Tot 1 juli 2007 ontving klaagster facturen van finan3.

2.5 In het tweede half jaar van 2007 heeft BV1 voor klaagster financiële overzichten over het eerste half jaar 2007 gemaakt. In oktober 2007 heeft betrokkene met klaagster afgesproken dat een deel van de (openstaande) facturen van BV1 betaald zou worden zodra de BTW teruggave bij klaagster binnen kwam.

2.6 Het aangiftebiljet IB 2005 is blijkens de brief van de Belastingdienst van 14 april 2008 op 28 februari 2006 aan A verzonden. Dit had ingeleverd moeten zijn voor 1 april 2007. Op 31 mei 2007 is daarvoor door de belastingdienst aan A een aanmaning gestuurd.

2.7 Voor de aangifte IB 2006 heeft A blijkens de brief van de belastingdienst van 8 juli 2008 uitstel gekregen tot 29 juli 2008.

2.8 Uit het bij het verweerschrift gevoegde afschrift van de grootboekkaart netto lonen van X met betrekking tot de periode 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007 blijkt dat in de eerste helft van 2007 salaris aan A is betaald.

2.9 Toen klaagster begin januari 2008 aan betrokkene heeft verzocht om de administratie over het vierde kwartaal van 2007 snel af te werken en betrokkene haar te kennen heeft gegeven de dienstverlening eerst na betaling van openstaande facturen te willen voortzetten, heeft klaagster de gehele administratie bij betrokkene opgehaald om dit zelf te gaan doen. Wegens de achterstand in de betaling is de samenwerking rond december 2007/januari 2008 beëindigd. In 2009 is in een rechtszaak een schikking bereikt terzake van de betalingsachterstand.

2.10 Bij brief van 6 januari 2010 heeft een nieuwe accountant van A aan de Belastingdienst verzocht om teruggave van te veel betaalde loonbelasting en premies over 2007. Bij brief van 28 januari 2010 heeft de Belastingdienst hierop gereageerd. Daarin heeft de belastingdienst om informatie gevraagd om het verzoek te kunnen beoordelen zoals een gewijzigde arbeidsovereenkomst, afschriften van loonstaten over 2007 en de grootboekstaten

3. De klacht

3.1 Aan de door klaagster ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, het verwijt ten grondslag dat betrokkene de zaken voor de administratie van klaagster niet op orde had en betaling heeft geëist voor werkzaamheden die nimmer zijn verricht. Klaagster wijst er te dier zake op dat betrokkene:

a. de aangiften inkomstenbelasting 2005 en 2006 niet heeft ingeleverd;

b. de aangifte loonbelasting 2007 niet juist was omdat de dga ten onrechte op de loonlijst is gezet;

c. niet of onjuist heeft geadviseerd over de oprichting van een nieuwe besloten vennootschap omdat hij niet heeft verzocht om verlaging van het loon van de dga en heeft verzuimd om een arbeidsovereenkomst tussen de dga en de besloten vennootschap op te stellen.

3.2 Klaagster verwijt betrokkene ook dat zij er op heeft vertrouwd dat betrokkene de zaken goed voor elkaar had, terwijl betrokkene haar nooit heeft geïnformeerd over de problemen die er waren hoewel de belastingdienst in alle jaren haar correspondentie rechtstreeks naar BV1 heeft gezonden.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Wanneer een klacht tegen een accountant-administratieconsulent wordt ingediend, is het vervolgens in de tuchtprocedure in beginsel aan de klagende partij om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de accountant-administratieconsulent tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2 Voor het doen van de aangifte IB 2005 heeft A in 2006 een aangiftebiljet ontvangen. Op 1 april 2007 was de termijn voor het indienen van die aangifte verstreken. Op 31 mei 2007 is aan haar een aanmaning verzonden omdat de aangifte niet op tijd was ingeleverd. Voor zover A heeft gemeend dat betrokkene sedert 1 juli 2007 gevolg had moeten geven aan deze aanmaning treft dit verwijt geen doel. Niet is immers gebleken dat daartoe door B, of door klaagster bij haar overgang naar BV1, afspraken met betrokkene zijn gemaakt of dat daarover is gesproken. Ook heeft betrokkene na 1 juli 2007 geen bericht ontvangen dat de aangifte niet was gedaan. Onder deze omstandigheden had betrokkene geen aanleiding om actie te ondernemen.

4.3 Het doen van de aangifte IB 2006 lag, toen klaagster per 1 juli 2007 cliënte van betrokkene werd, op zichzelf wel op diens weg. Daarvoor was echter nog ruimschoots de tijd. Uiteindelijk is uitstel verkregen tot 29 juli 2008. Voordien is de relatie evenwel door omstandigheden die binnen de risicosfeer van klaagster lagen, verbroken. Het achterwege blijven van tijdige aangifte kan daarom betrokkene niet verweten worden.

4.4 Het verwijt van A dat betrokkene niet juist heeft gehandeld inzake de aangifte loonbelasting 2007 heeft zij met de verwijzing naar de aanvraag van haar nieuwe accountant van 6 januari 2010 om teruggave van loonheffing en premies en de reactie daarop van de belastingdienst van 28 januari 2010 onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de brief van 6 januari 2010 blijkt dat de nieuwe accountant van mening is dat A over 2007 te veel loonheffing heeft betaald omdat zij ten onrechte op de loonlijst is geplaatst en zij dit loon eveneens niet aan zichzelf heeft uitbetaald. De belastingdienst heeft dit standpunt in genoemde brief niet gevolgd maar te dier zake nadere vragen gesteld.

Bovendien blijkt uit het door betrokkene overgelegde grootboekafschrift, dat aan A over de maanden januari 2007 tot en met juni 2007 wel loon is betaald. Niet aannemelijk is derhalve dat betrokkene op dit punt een verwijt treft.

4.5 A houdt betrokkene voorts verantwoordelijk voor een onjuiste advisering bij de oprichting van de besloten vennootschap omdat hij om betaling heeft gevraagd van daarop betrekking hebbende facturen. Volgens A had een verzoek moeten worden ingediend voor het verlagen van het loon van de dga en had een arbeidsovereenkomst met de vennootschap moeten worden opgesteld. Betrokkene heeft echter onbetwist aangevoerd dat niet hij maar B bij de oprichting van de vennootschap betrokken is geweest. Dat betrokkene bij de overname van finan3 ook openstaande facturen heeft overgenomen en vervolgens op betaling daarvan aanspraak heeft gemaakt, brengt nog niet met zich dat hij dan ook tuchtrechtelijk aanspreekbaar is voor de kwaliteit van de in die facturen in rekening gebrachte werkzaamheden.

4.6

4.7 Conclusie uit een en ander moet zijn dat de klachten deels betrekking hebben op de periode voordat klaagster cliënte van betrokkene was, deels ook op de periode na het verbreken van de relatie en alle ongegrond zijn. Daarbij laat de Accountantskamer de door betrokkene bij brief van 2 juni 2010 overgelegde brief van firma1 en betrokkenes reactie daarop buiten beschouwing nu de klacht daarop geen betrekking heeft. Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

4.8

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. H. de Hek en G. Mannoury (rechterlijke leden) en drs. E. J.F.A. de Haas RA en D.J. ter Harmsel AA/FB (accountantsleden) en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2010 in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris.

_________ __________

secretaris voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.

Klaagster verwijt betrokkene tenslotte dat hij haar nooit heeft geïnformeerd over de problemen die er waren hoewel de Belastingdienst in alle jaren haar correspondentie rechtstreeks naar BV1 heeft gezonden. Dit verwijt treft geen doel reeds omdat klaagster niet een aantal jaren maar slechts het tweede half jaar van 2007 cliënte van betrokkene is geweest en betrokkene onbetwist naar voren heeft gebracht en de Accountantskamer ook uit eigen wetenschap bekend is dat een gedeelte van de correspondentie en communicatie door de Belastingdienst verloopt via de accountant maar dat aanmaningen door de Belastingdienst rechtstreeks naar de cliënt/belastingplichtige worden gestuurd.