ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0014 Accountantskamer Zwolle 09/1807 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0014
Datum uitspraak: 09-07-2010
Datum publicatie: 13-07-2010
Zaaknummer(s): 09/1807 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: * Gevolgen van het abrupt beëindigen van de opdracht van de  cliënt voor door deze gestelde gebreken, terwijl de opgedragen werkzaamheden nog niet zijn  afgerond en de gestelde gebreken nog hadden kunnen worden  hersteld zoals door het doen van de suppletieaangifte BTW; * Declaratie niet zodanig exorbitant of onjuist dat geconcludeerd zou moeten worden dat een tuchtrechtelijke gedragsnorm is geschonden; *  Niet elke omissie is van voldoende gewicht om  als  tuchtrechtelijk verwijtbaar beoordeeld te worden.  

 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING van 9 juli 2010

in de zaak met nummer 09 / 1807 Wtra AK van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

raadslieden: mrs. B.L.G.M. van Gemert en M. ten Brink,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G. Kattenberg.


1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 15 oktober 2009 (via de Klachtencommissie NIVRA-NOvAA) ingekomen klaagschrift, met aanvullingen en bijlagen;

-         de op 3 november 2009 per fax ingekomen brief van 2 november 2009 van mr. E.W.M. Lagerweij namens klaagster;

-         het op 12 maart 2010 ingekomen verweerschrift, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 9 april 2010, waar zijn verschenen - aan de zijde van klaagster - haar vertegenwoordiger A, tot bijstand vergezeld van zijn raadslieden de mrs. B.L.G.M. van Gemert en M. ten Brink, beiden advocaat te Nijmegen, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van zijn raadsman mr. G. Kattenberg, advocaat te Amsterdam.

Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten nader toegelicht onderscheidenlijk doen toelichten aan de hand van pleitnota’s en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als accountant in dienst bij BV1 en werkzaam vanuit het regiokantoor te [plaats].

2.2 Klaagster, X B.V., is samen met BV2 een 100%-dochtermaatschappij van BV3, die op haar beurt weer een 100%-dochtermaatschappij is van BV4. Deze vennootschappen worden hierna tezamen aangeduid als de BV4-groep. De bestuurder van deze vennootschappen is de heer X (hierna: X). Door middel van klaagster dreef X een coffeeshop te [plaats].

2.3 BV1 verrichtte vanaf 1996/1997 werkzaamheden voor genoemde vennootschappen, waaronder het samenstellen van de jaarrekeningen. Sinds het boekjaar 2006 heeft betrokkene de jaarrekening van klaagster samengesteld en werden onder zijn verantwoordelijkheid de werkzaamheden voor de BV4-groep verricht.

 2.4 De omvang van de opdracht en de voorwaarden waaronder deze zou worden verricht zijn omschreven in de opdrachtbevestiging van 15 augustus 2006. De door BV1 ten behoeve van de BV4-groep te verrichten werkzaamheden hielden onder meer in:

-         het samenstellen van de jaarrekeningen,

-         het inboeken van de administratie van de ondernemingen op basis van verstrekte gegevens en

-         het verzorgen van de BTW-aangiften en suppletieaangiften.

2.5 De administratie van klaagster werd door of namens A per kwartaal bij het kantoor van betrokkene aangeleverd. In hoofdzaak ging het om giroafschriften, kasgegevens en facturen.

2.6 De kasuitdraaien (Z-afslagen) werden door klaagster zelf vervaardigd, maar door BV1 gecodeerd, gesplitst op basis van het BTW-tarief en vervolgens verwerkt in de geautomatiseerde administratie. Daarnaast werd de administratie per kwartaal vastgelegd in het boekhoudpakket, waarna aansluitend een BTW-aangifte werd verricht.

2.7 Per kwartaal zond betrokkene de administratie door middel van een back-up terug aan klaagster. Nadat de werkzaamheden waren verricht, werd de administratie elk kwartaal weer door klaagster bij betrokkene opgehaald.

2.8 In 2007 heeft klaagster investeringen gedaan in de verbouwing van haar bedrijfspand. De desbetreffende facturen werden door betrokkene in de administratie van klaagster geboekt. Investeringen waarvan de onderliggende nota’s ontbraken, werden door betrokkene geparkeerd op een tussenrekening, waarbij (nog) geen BTW werd teruggevraagd.

2.9 De laatste door betrokkene verrichte BTW-aangifte (over het vierde kwartaal van 2007) heeft plaatsgevonden in januari 2008, op basis van de op dat moment aanwezige administratie. In februari 2008 is door betrokkene een begin gemaakt met de afsluitwerkzaamheden voor de suppletieaangifte.

2.10 In maart 2008 heeft A namens klaagster de overeenkomst telefonisch met onmiddellijke ingang beëindigd. De werkzaamheden ter voltooiing van het boekjaar 2007 zouden door de nieuwe accountant worden verricht.

2.11 BV1 heeft de nieuwe accountant van klaagster medegedeeld geen vaktechnische bezwaren te zien tegen de overgang van de werkzaamheden en heeft alle benodigde bescheiden verstrekt en medewerking verleend aan een behoorlijke overdracht van de werkzaamheden.

2.12 Ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst waren de werkzaamheden, waaronder de afsluitwerkzaamheden en het samenstellen van de jaarrekeningen met betrekking tot het boekjaar 2007, niet voltooid.

2.13 Klaagster heeft haar klachten aan (de directie van) BV1 kenbaar gemaakt via een brief van 11 februari 2009, die op 13 februari 2009 bij BV1 werd ontvangen.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen die voor een accountant op de voet van de Verordening gedragscode (VGC) gelden. Een accountant dient op basis van de artikelen A-100.4 en A-130.1 VGC de fundamentele beginselen als deskundigheid en zorgvuldigheid en professionaliteit in acht te nemen, maar betrokkene heeft nagelaten zijn vaardigheid op een niveau te houden dat vereist was om klaagster met adequate dienstverlening bij te staan door zich niet op de hoogte te stellen van ontwikkelingen in de systematiek van de voorheffing omzetbelasting. Tevens heeft betrokkene in strijd gehandeld met artikel A-130.4 VGC door zich niet te houden aan de eisen die gelden voor de tijdige uitvoering van een opdracht.

3.2 De klacht heeft betrekking op de werkzaamheden inzake het boekjaar 2007 en omvat - naar de Accountantskamer begrijpt - de onderdelen dat betrokkene:

·           de administratie van klaagster niet goed heeft verwerkt, hetgeen onder meer blijkt uit een forse tussenrekening “nog te rubriceren”;

·           heeft nagelaten de omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2007 te splitsen;

·           de aangiftes omzetbelasting niet correct heeft verricht;

·           de voorheffing omzetbelasting niet volgens het nieuwe systeem, geldende sinds 1 januari 2007, heeft verwerkt;

·           heeft nagelaten klaagster te adviseren omtrent de administratieve verwerking en fiscale optimalisering van de facturen met betrekking tot de investeringen;

·           niet heeft opgemerkt dat de afstempeling van de aandelen dubbel was geboekt, waardoor een negatief kassaldo was ontstaan;

·           in gevallen waarin dat nodig was niet de benodigde stukken heeft opgevraagd voor het verwerken van de administratie;

·           gelet op de kwaliteit van zijn werkzaamheden en de door hem gemaakte fouten, voor zijn werkzaamheden aan klaagster buitenproportioneel hoge kosten in rekening heeft gebracht.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Bij de beoordeling van de klacht stelt de Accountantskamer vast dat het handelen van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden na 1 januari 2007, zodat het moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC).

4.2 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, te weten dat betrokkene de administratie van klaagster niet goed heeft verwerkt, hetgeen onder meer zou blijken uit een forse tussenrekening “nog te rubriceren”, heeft betrokkene erkend dat de tussenrekeningen niet volledig waren uitgezocht op het moment van de overdracht van de werkzaamheden aan de nieuwe accountant van klaagster. Hij heeft daarbij echter aangevoerd dat hem dit tuchtrechtelijk niet kan worden verweten, nu hij de werkzaamheden niet heeft kunnen voltooien als gevolg van het per direct opzeggen van de opdracht namens klaagster, terwijl hem ten tijde van die opzegging diverse stukken/gegevens, waaronder het jaarwerk 2007 voor de tussenrekening lonen en een aantal bij klaagster opgevraagde facturen, nog niet waren aangeleverd.

4.4 De Accountantskamer overweegt aangaande dit klachtonderdeel dat het zodanig is geformuleerd dat niet aanstonds duidelijk is welke posten volgens klaagster ten onrechte (nog) op een tussenrekening waren geboekt in plaats van (reeds) op de geëigende grootboekrekening. Overigens is de Accountantskamer van oordeel dat in het algemeen geen bezwaren bestaan tegen het (in afwachting van door de cliënt te verschaffen klaarheid, dan wel stukken of bescheiden) op een tussenrekening boeken van bepaalde posten. In bijzondere gevallen zou dit oordeel anders kunnen luiden, maar van zulk een geval is in de onderhavige zaak geen sprake, althans daartoe is onvoldoende gesteld of anderszins aannemelijk geworden.

4.5 Klaagster heeft de hiervoor weergegeven (gemotiveerde en in overgelegde stukken steun vindende) weerspreking van het eerste klachtonderdeel slechts simpelweg ontkend en heeft, mede gelet op wat de Accountantskamer dienaangaande heeft overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene dienaangaande een tuchtrechtelijk verwijt kan treffen. Het eerste klachtonderdeel moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.6 Aangaande het tweede klachtonderdeel, te weten dat betrokkene heeft nagelaten de omzetbelasting over het derde en vierde kwartaal van 2007 te splitsen, heeft betrokkene aangevoerd dat in het derde en vierde kwartaal van 2007 de facturen wel zijn gesplitst voor de BTW-aangifte, maar nog niet verwerkt in de grootboekkaart, dat dit één journaalpost betrof en voorts, dat de verwerking in de grootboekkaart voor het derde en vierde kwartaal gedurende de afsluitwerkzaamheden zou worden verricht als alle gegevens beschikbaar zouden zijn, maar dat daartoe de mogelijkheid heeft ontbroken als gevolg van de (abrupte) beëindiging van de opdracht door klaagster. De Accountantskamer vat dit verweer op als een nadere toelichting op het gestelde in de brief van betrokkene van 6 april 2009 (productie 2 bij het klaagschrift), waarin met zoveel woorden het verzuim wel wordt erkend en gaat ervan uit dat betrokkene, zoals ook uit deze brief volgt, het alsnog verwerken van de facturen in de grootboekkaart voor eigen rekening had genomen, indien hij daartoe door klaagster in staat was gesteld.

4.7 Weliswaar constateert de Accountantskamer dat betrokkene tijdiger de facturen had kunnen en derhalve moeten splitsen, echter onvoldoende weersproken is dat betrokkene alsnog bij de suppletieaangifte voor het jaar 2007 een en ander had kunnen herstellen, indien hij daartoe door klaagster nog in de gelegenheid was gesteld. De Accountantskamer acht onder die omstandigheden en gezien de aard van de omissie deze te gering om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. Het tweede klachtonderdeel moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.8 Met betrekking tot het derde klachtonderdeel, te weten dat betrokkene de aangiftes omzetbelasting niet correct heeft verricht, overweegt de Accountantskamer dat een accountant die namens een cliënt belastingaangiftes doet, wel gehouden is bij die cliënt alle gegevens op te vragen die bij de administratie ontbreken. Betrokkene heeft gesteld dat in dit geval namens hem bij klaagster verscheidene stukken en bescheiden zijn opgevraagd en hij heeft ter staving daarvan kopieën van brieven en memo’s ter zake overgelegd.

4.9 Klaagster heeft daartegenover slechts gesteld geen schriftelijke of telefonische verzoeken om nadere toezending van stukken van betrokkene of diens kantoor te hebben ontvangen. Zij is er daarmee niet in geslaagd de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Ook het derde klachtonderdeel moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.10 Betrokkene heeft het vierde klachtonderdeel, te weten dat betrokkene de voorheffing omzetbelasting niet volgens het nieuwe voor het kalenderjaar 2007 geldende systeem heeft verwerkt, aangemerkt als een nieuwe klacht en daarom niet betwist. De Accountantskamer is echter van oordeel dat niet met recht kan worden gezegd dat hier sprake is van een nieuwe klacht of een nieuw onderdeel van de klacht, aangezien onder 6. (op pagina 3) van het klaagschrift met betrekking tot de omzetbelasting reeds is gesteld: “De voorheffing bleek niet verwerkt conform het nieuwe stelsel van 2007”.

4.11 Weliswaar heeft betrokkene dit onderdeel van de klacht niet weersproken, maar de daaraan ten grondslag gelegde feiten zijn niet aannemelijk geworden. De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende.

4.12 De vraag doet zich hier voor of betrokkene bij de berekening van de verschuldigde omzetbelasting rekening moest houden met de gewijzigde regeling voor het toerekenen van de voorbelasting aan belaste en vrijgestelde prestaties.

Onder voorbelasting wordt verstaan de aan de ondernemer door andere ondernemers in rekening gebrachte omzetbelasting. Deze omzetbelasting is aftrekbaar voor zover die is toe te rekenen aan voor de omzetbelasting belaste leveringen.

Een coffeeshop als gedreven door klaagster is over de verkoop van cannabis etc. geen omzetbelasting verschuldigd. Over de verkoop van dranken en spijzen wel. Een coffeeshop heeft dus zowel vrijgestelde (cannabis) als belaste (horeca) prestaties. De aan klaagster in rekening gebrachte omzetbelasting is aftrekbaar naar rato van de omzet, tenzij het werkelijke gebruik van de ingekochte goederen niet overeenkomt met de omzetverhouding.

4.13 Hoewel niet expliciet door klaagster vermeld, neemt de Accountantskamer aan dat klaagster met de “gewijzigde regeling voor het toerekenen van omzetbelasting” doelt op het navolgende.

Tot 1 januari 2008 gold als voorwaarde dat moest blijken dat het werkelijk gebruik niet overeenkomt met een splitsing naar rato van de omzet. Met ingang van 1 januari 2008 is de bewijslast afgezwakt tot aannemelijk maken. De wijziging in de regelgeving betreft dus niet een andere systematiek van berekenen.

De keuze voor de methode van toerekening kan nog bij de laatste aangifte over het kalenderjaar worden gedaan. Omdat de laatste aangifte omzetbelasting 2007 ná 1 januari 2008 wordt gedaan, gold die verminderde bewijslast ook al voor het jaar 2007.

4.14 Klaagster heeft gesteld dat betrokkene de voorbelasting niet volgens het nieuwe wettelijke systeem heeft berekend. Indien deze bewering al juist zou zijn, dan nog kan betrokkene daarvan geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Immers, de herberekening en de suppletieaangifte over het jaar 2007 van klaagster is niet door betrokkene verzorgd, omdat voordien diens opdracht al door klager was opgezegd. Ook daarom kan niet worden gesteld dat betrokkene bij de laatste aangifte over het jaar 2007 de voorbelasting op een onjuiste wijze heeft toegerekend.

Het vierde klachtonderdeel faalt daarom en moet ook ongegrond worden verklaard.

4.15 Met betrekking tot het vijfde klachtonderdeel, te weten dat betrokkene heeft nagelaten klaagster te adviseren omtrent de administratieve verwerking en fiscale optimalisering van de facturen met betrekking tot de investeringen, heeft betrokkene aangevoerd:

-         dat de aanwezige investeringsfacturen alle aan klaagster waren gericht en dat op basis van die tenaamstelling de aanwezige facturen in haar administratie werden geboekt, zodat op deze wijze in elk geval de BTW-aangifte over de aanwezige facturen kon worden verricht;

-         dat de investeringen waarvan de facturen ontbraken werden geparkeerd op de tussenrekening, waarover geen BTW werd teruggevraagd;

-         dat, in overleg met A en diens broer bij het samenstellen van de jaarrekeningen, de investeringsfacturen tijdens de afsluitwerkzaamheden in de administratie van de andere vennootschap zouden kunnen worden verwerkt indien daartoe aanleiding zou zijn en dat dan tevens de BTW zou worden teruggevraagd door middel van een suppletieaangifte;

-         dat echter, door de (abrupte) beëindiging van de opdracht door klaagster, betrokkene de werkzaamheden niet heeft kunnen voltooien.

4.16 Deze weerspreking van dit klachtonderdeel is door of namens klaagster niet dan wel onvoldoende betwist en het tuchtrechtelijk verwijtbare van het handelen van betrokkene te dezen is niet aannemelijk gemaakt. De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat deze wijze van werken en de daaraan ten grondslag liggende advisering van betrokkene haar geenszins als onjuist voorkomen. Het vijfde klachtonderdeel moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.17 Ter betwisting van het zesde klachtonderdeel, te weten dat betrokkene niet heeft opgemerkt dat de afstempeling van de aandelen ( volgens het klaagschrift voor een bedrag ad € 74.348,00) dubbel was geboekt waardoor een negatief kassaldo was ontstaan, is door betrokkene aangevoerd:

-         dat de vermeende afstempeling van de aandelen niet in 2007, maar in 2005 heeft plaatsgevonden;

-         dat het bedrag dat destijds door deze afstempeling was vrijgekomen, is verrekend met de post rekening-courant directie en dat daarom een boeking van de afstempeling in het kasboek niet aan de orde was.

4.18 Klaagster heeft ter ondersteuning van haar stelling verwezen naar een deel van de grootboekkaart van X B.V., door haar overgelegd als bijlage 7 bij de brief van 5 oktober 2009. Betrokkene heeft erop gewezen dat in deze bijlage geen bedrag van

€ 74.000 staat vermeld en opgemerkt dat, voor zover klaagster doelt op het bedrag van

€ 68.778,47, dat dit een privé-opname van A betreft. Ten slotte heeft betrokkene te dezen erop gewezen dat in de grootboekkaarten 2007 van X B.V. in het geheel geen bedrag van € 74.000 staat vermeld.

4.19 De Accountantskamer is van oordeel dat uit de kasstukken niet is op te maken dat een opname uit de kas in 2007 te maken heeft met een afstempeling van aandelen in 2005 en kan zich heel wel voorstellen dat zoiets een punt van bespreking met de cliënt vormt ten tijde van het samenstellen van de jaarrekening. Van een dergelijke bespreking is het echter, wederom als gevolg van de (abrupte) beëindiging van de opdracht door klaagster, niet meer gekomen. Het zesde klachtonderdeel moet dus evenzeer ongegrond worden verklaard.

4.20 Aan het zevende klachtonderdeel, te weten dat betrokkene in gevallen waarin dat nodig was niet de benodigde stukken heeft opgevraagd voor het verwerken van de administratie, kan in het licht van de reeds besproken - en ongegrond geachte - klachtonderdelen geen zelfstandige betekenis meer worden toegekend. Het zal daarom zonder nadere bespreking ongegrond worden verklaard.

4.21 Met betrekking tot het achtste klachtonderdeel, te weten dat betrokkene voor zijn werkzaamheden aan klaagster buitenproportioneel hoge kosten in rekening heeft gebracht, overweegt de Accountantskamer dat klaagster weliswaar heeft gesteld dat betrokkene buitensporig heeft gedeclareerd, maar dat zij op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkenes declaraties zodanig exorbitant of onjuist waren, dat met recht zou kunnen worden gesproken van het in diskrediet brengen van het accountantsberoep of schending van enige andere tuchtrechtelijke gedragsnorm door betrokkene. Het achtste klachtonderdeel moet daarom ook ongegrond worden verklaard.

4.22 Nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene in de onderhavige zaak heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende regelgeving, dient op grond van al het hiervoor overwogene als volgt te worden beslist.

5. De beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. M.J. van Lee, rechterlijke leden, drs. E.J.F.A. de Haas RA en D.J. ter Harmsel AA, accountantsleden, in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2010.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is naar partijen verzonden op:_______________________________

Ingevolge de artikelen 43 Wtra en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan klaagster dan wel de voorzitter van de NOvAA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een ondertekend beroepschrift, dat de gronden van het beroep dient te bevatten, bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te ’s-Gravenhage.