ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0008 Accountantskamer Zwolle 10/300 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0008
Datum uitspraak: 01-07-2010
Datum publicatie: 02-07-2010
Zaaknummer(s): 10/300 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: voorzittersuitspraak ex art 38 Wtra, kennelijk niet-ontvankelijk; zesjaars- en driejaarstermijn

ACCOUNTANTSKAMER

VOORZITTER

BESLISSING ex artikel 39 Wet tuchtrechtspraak accountants ( Wtra) van 1 juli 2010

in de zaak met nummer 10/300 Wtra AK van

X

,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R

,

gevolmachtigde: J.R. Galama,

t e g e n

Y

,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E

,

raadsman: mr. J.F. Garvelink.

- 2 -

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft ontvangen de in deze zaak bij brief van 23 februari 2010

met bijlagen ingediende klacht van klager en in aanvulling daarop een brief van 20 april

2010 met bijlagen en het verweerschrift van betrokkene, gedateerd 27 mei 2010.

1.2 Bij brief van 3 juni 2010, ontvangen op 4 juni 2010, heeft de Accountantskamer de

reactie van de gevolmachtigde van klager J.R. Galama (hierna: Galama) ontvangen op

door de Accountantskamer gestelde vragen.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken stelt de voorzitter van de Accountantskamer

het volgende vast.

2.1 Betrokkene is werkzaam bij BV1 te Arnhem.

2.2 Met BV1, welk kantoor in de periode 2001-2003 betrokken is geweest bij de splitsing

van het in maatschap uitgeoefend veehouderbedrijf van klager en zijn broer, heeft Galama

vanaf 14 januari 2003 namens klager gecorrespondeerd over een zijns inziens onjuiste

advisering van BV1 (middels haar medewerkers A en B) doordat deze heeft geadviseerd

om bij de verdeling van de taxatiewaarde van de onroerende goederen van het bedrijf de

BTW af te trekken en derhalve uit te gaan van de getaxeerde waarden minus 19% BTW.

2.3 BV1 heeft indertijd haar advies niet gewijzigd. Klager bleef het niet eens met het

advies van BV1, doch heeft om de goede familieverhoudingen te bewaren toch zijn

medewerking verleend aan het passeren van de notariële akte van splitsing, uitgaande van

de getaxeerde waarden minus de BTW.

2.4 Klager wil achteraf alsnog een verdeling op basis van de getaxeerde waarden van het

onroerend goed inclusief BTW. De gevolmachtigde van klager heeft daartoe vanaf 2007

met BV1 contact opgenomen met het verzoek aan klager en zijn broer te berichten dat het

- 3 -

eerdere advies toch onjuist was. Bij brief van 6 april 2009 heeft de gevolmachtigde van

klager van BV1 betaling van de door klager geleden schade gevorderd.

2.5 BV1 heeft bij brief van 23 december 2009 aangegeven nog steeds achter het door haar

indertijd gegeven advies te staan en heeft elke aansprakelijkheid voor schade afgewezen.

3. De klacht

Klager verwijt betrokkene, althans zo begrijpt de voorzitter van de Accountantskamer de

diverse brieven van de gevolmachtigde van klager in hun onderling verband bezien, dat:

a. BV1 klager in de periode 2002-begin 2003 onjuist heeft geadviseerd met betrekking tot

de vermindering van de BTW bij de splitsing van de maatschap met zijn broer. Voorts

heeft BV1 de broer van klager, die cliënt van BV1 bleef, bij haar advisering bevoordeeld

en zich daardoor niet onafhankelijk van beide partijen opgesteld. Hierdoor heeft klager

schade geleden en zijn de familieverhoudingen op het spel gezet.

b. BV1 zich, in het in 2009 gestarte traject om een oplossing in het tussen klager en zijn

broer gerezen geschil te bereiken, niet bereid heeft getoond terug te komen op haar

onjuiste advisering en dat BV1 zodoende niet tot het bereiken van een oplossing heeft

willen bijdragen.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de voorzitter van de

Accountantskamer het navolgende.

4.1 Betrokkene heeft onder meer een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de

klacht jegens hem, daartoe stellende - zakelijk weergegeven - dat die klacht betrekking

heeft op handelen van een accountant dat zich meer dan zes jaren voor het moment van

indiening van de klacht heeft voorgedaan, welk handelen ook meer dan drie jaren voor dat

moment door klager is geconstateerd.

4.2 Ingevolge artikel 22, eerste lid Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in

- 4 -

behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het

moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen

klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren

zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.3 Het aan betrokkene gemaakte verwijt ter zake de door BV1 voorgestelde waardering

van de onroerende goederen bij de splitsing van de maatschap, waarbij BV1 voorstelde de

BTW in mindering te brengen, en het gebrek aan onafhankelijkheid van BV1 bij deze

advisering, betreffen (vermeend) handelen van de betrokken medewerkers van BV1 van

vóór 14 januari 2003 en derhalve van meer dan 6 jaar vóór het moment van indienen van

de klacht door klager op 1 maart 2010. Voorts dient geconstateerd te worden dat ten tijde

van het indienen van de klacht ook meer dan drie jaar verstreken is nadat het handelen

door klager is geconstateerd.

Deze constateringen brengen elk voor zich mee dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is

en de Accountantskamer derhalve niet kan toekomen aan de inhoudelijke beoordeling, nog

afgezien van beoordeling van de vraag of de klacht ziet op enig tuchtrechtelijk verwijtbaar

handelen van betrokkene zelf, nu immers vaststaat dat hij persoonlijk niet bij de

betreffende advisering betrokken is geweest.

4.4 Het aan betrokkene gerichte verwijt dat BV1 in het kader van een bijdrage aan een

minnelijke regeling tussen klager en zijn broer vele jaren later niet heeft willen

terugkomen op haar eerdere advisering, mist zelfstandige betekenis. Immers, daartoe zou

eerst beoordeeld moeten worden of de gewraakte advisering inderdaad onjuist is. Een

dergelijke beoordeling stuit af op de in de vorige rechtsoverweging geconstateerde nietontvankelijkheid,

terwijl overigens geen beroeps- of gedragsregel BV1 verplicht,

uitgaande van de juistheid van haar advisering, in het kader van het bereiken van een

minnelijke regeling tussen haar (voormalige) cliënten, een ander standpunt in te nemen. In

zoverre is ook dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.

5. De beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de onderhavige klacht jegens betrokkene

in beide onderdelen niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, in aanwezigheid van mr. G.A. Genee

secretaris, uitgesproken ter openbare zitting van de Accountantskamer van 1 juli 2010.