ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0596 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet483.2010

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0596
Datum uitspraak: 28-12-2010
Datum publicatie: 13-05-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet483.2010
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 6,4

Beslissing van 28 december 2010 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 15 juni 2010 met nummer 133.2010 en het daartegen ingestelde verzet met nummer 483.2010 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 21 juni 2010 aan klaagster verzonden.

Klaagster heeft bij verzetschrift van 30 juni 2010 verzet ingesteld tegen voormelde beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 november 2010. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 28 december 2010.

2. De gronden van het verzet

Klaagster stelt in verzet op daartoe (uitgebreid) aangevoerde gronden – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

3. De ontvankelijkheid van het verzet .

Klaagster heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in haar verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klaagster – samengevat – dat de gerechtsdeurwaarder niet reageert op verzoeken tot executie en niet bereid is klaagster behoorlijk te informeren. De – uitgebreid omschreven – klacht komt er op neer dat klaagster het niet eens is met het standpunt van de gerechtsdeurwaarder.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen voor zover hier van belang:

4.2 Dat is niet het geval. Klaagster verschilt met de gerechtsdeurwaarder van mening over de vraag of de overeenkomst van opdracht op de juiste wijze is nagekomen en over de wijze waarop de inning van de vordering zou moeten worden aangepakt. Het door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan ingenomen standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn brief van 13 februari 2010 aan klaagster duidelijk gemaakt dat hij zich genoodzaakt ziet om zich tot de voorzieningenrechter te wenden, indien zij hem ondanks zijn standpunt ten aanzien van de verjaring aan zijn ministerie wenst te houden. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter een dergelijk civielrechtelijk geschil te beoordelen. Klaagster zal zich met dit meningsverschil moeten wenden tot de gewone rechter teneinde beoordeeld te krijgen of de gerechtsdeurwaarder zijn taak heeft vervuld op een wijze zoals van een goed rechtsbijstandverlener mag worden verwacht. Zoals gezegd treft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk geen verwijt. Met betrekking tot de uitvoering van een overeenkomst als de onderhavige rust op de gerechtsdeurwaarder een inspanningsverplichting, die hij met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving naar normen van goed vakmanschap dient uit te voeren. Niet gebleken is  dat van dit laatste geen sprake is geweest. Het verschil van mening over de aanpak van de zaak betekent niet zonder meer dat de gerechtsdeurwaarder zich niet goed heeft gekweten van zijn taak.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Vast staat dat voor de gerechtsdeurwaarder in deze zaak een ministerieplicht geldt als bedoeld in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Daarin is bepaald - kort gezegd -  dat de gerechtsdeurwaarder te allen tijde verplicht is desgevraagd ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is.

6.2 Partijen zijn hoofdzakelijk verdeeld over de vraag of de door klaagster aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde titel verjaard is. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd bevestigd dat zij vanwege de daarmee samenhangende kosten, de gerechtsdeurwaarder expliciet heeft laten weten niet te willen dat de gerechtsdeurwaarder zich tot de kort-gedingrechter wendt voor een antwoord op die vraag.

6.3 De mogelijkheid voor de gerechtdeurwaarder om zich tot de voorzieningenrechter te wenden wanneer hij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt is geregeld in artikel 438 Rv. Indien de deurwaarder deze bevoegdheid zonder instemming van de executant uitoefent kan hij persoonlijk in de kosten worden veroordeeld, indien deze uitoefening nodeloos was. In dit geval heeft klaagster als executante niet alleen geen toestemming gegeven om zich tot de voorzieningenrechter te wenden maar heeft hem dit expliciet verboden. Onder voormelde omstandigheden kan niet gezegd worden dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar handelt, indien hij in strijd met de ministerieplicht, de executie van voormeld vonnis niet doorzet.

6.4 Uit de stukken blijkt niet dat de gerechtsdeurwaarder klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd zoals door haar gesteld. Dat aan klaagster geen kopie is verstrekt van de verklaringen van de derden-beslagenen acht de kamer onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te stellen.

6.5 De overige door klaagster in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuwe licht op de beslissing van de voorzitter, die de Kamer juist acht, en bieden evenmin aanknopingspunten de motivering van de beslissing aan te passen. Het verzet kan daarom niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. H.M. Hoogeveen (plaatsvervangend) voorzitter en

mr. H.M. Patijn en M.J.-M.L. Baudoin, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.