ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0521 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet2010.443

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0521
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 31-12-2010
Zaaknummer(s): GDWverzet2010.443
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 december 2010 zoals bedoeld in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met zaaknummer 433.2010 ingediend door:

[     ] en [     ],

wonende te [     ],

klagers,

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij beschikking van 1 juni 2010 (zaaknummer 185.2010) heeft de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.

Bij brief van 7 juni 2010 is klagers een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 9 juni 2010, ingekomen op 14 juni 2010, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzet is behandeld ter zitting van 26 oktober 2010 waar klagers zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 7 december 2010

2. De gronden van het verzet

2.1 In verzet hebben klagers aangevoerd dat als een gerechtsdeurwaarder slechts naar de tekst van de hypotheekakte hoeft te kijken en verder alles naast zich mag neerleggen, de gerechtsdeurwaarder juist heeft gehandeld. Al de brieven die klagers naar de gerechtsdeurwaarder hebben verzonden hadden als doel om de gerechtsdeurwaarder op de hoogte te stellen van hetgeen werkelijk aan de hand was. Klagers zijn ook op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder geweest om de kwestie uit te leggen. De hypotheekakte is een achtergestelde hypotheek ten opzichte van de bank. Met de bank zijn een aantal afspraken gemaakt waar alle partijen van op de hoogte zijn. Een van die afspraken is dat de bank toestemming moet geven om de rente uit te betalen bij een te kort aan liquide middelen. De bank heeft de toestemming ingetrokken en er is bij klagers beslag gelegd omdat zij de rente niet op tijd konden betalen. Voor klagers is het niet mogelijk om uit deze patstelling te komen. In een schrijven geeft de gerechtsdeurwaarder aan dat de hele situatie ondoorzichtig is. Maar alles is volgens klagers eenvoudig uit de hypotheekakte en de andere afspraken af te leiden. De rente mocht niet betaald worden zonder toestemming van de bank. Er was dus geen reden om beslag te leggen. Men had eerst de afspraken met de bank moeten veranderen en daarna over moeten gedaan tot het leggen van beslag.

2.2 De vraag is of de gerechtsdeurwaarder gezien haar functie niet verplicht is om verder te kijken dan hetgeen door de opdrachtgever wordt aangeleverd. Aan de hand van de door klagers overgelegde papieren is de gerechtsdeurwaarder op de hoogte gesteld van het feit dat het beslag in de optiek van klagers ten onrechte is gelegd. In het verweer van de gerechtsdeurwaarder wordt niet gesproken over de kwestie van de rente en de afspraken daarover.

2.3 De zaak voorleggen aan de rechtbank is voor klagers geen optie. Tegen degenen die het beslag hebben gelegd en hun adviseurs loopt een andere aanklacht. Hen is aangeraden eerst de uitspraak in die zaak af te wachten en dan verdere stappen te ondernemen. Klagers weten niet wat er van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht. Daarom hebben zij verzet ingesteld.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen. 

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht hebben klagers verkort samengevat en in hoofdzaak aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder niet bereid is om de beslagen op te heffen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling geeft. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie, bijvoorbeeld beslagen en een executieverkoop, verder voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. De gerechtsdeurwaarder heeft klager hier terecht op gewezen. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de gerechtsdeurwaarder op enig moment is ingeschakeld om een vonnis te betekenen en te executeren. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde “ministerieplicht”. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopoliepositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het betekenen van een vonnis en het leggen van een beslag. De gerechtsdeurwaarder heeft bij de uitvoering van zijn ministerieplicht wel de bevoegdheid om afwegingen te maken over de wijze waarop hij aan die ministerieplicht zal en kan voldoen. Niet gebleken is dat door de gerechtsdeurwaarder in strijd hiermee is gehandeld.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De door klaagster in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter.

6.2 Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is de gerechtsdeurwaarder, behoudens de in dit artikel genoemde uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, te allen tijde verplicht is in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. De ministerieplicht vervult een centrale functie. Onder meer vormt zij een waarborg voor justitiabelen dat waar zij ingevolge de wet zijn aangewezen op de ambtelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, deze zijn ambtelijke diensten ook daadwerkelijk zal verlenen.

6.3 Hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder een hem gegeven opdracht niet kan weigeren. Het leggen van beslag op grond van een hypotheekakte is een executiehandeling waarvoor de wetgever in artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling heeft gegeven. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Dat aan een dergelijke procedure kosten zijn verbonden is het gevolg van de door de wetgever in het leven geroepen regeling. Aan de gerechtsdeurwaarder kan niet worden tegengeworpen dat hij klager wijst op de juridische mogelijkheden die klager ten dienste staan indien hij het met de executie(handeling) niet eens is.

6.5 Het is juist als door klagers aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid heeft. Die bestaat hierin dat de gerechtsdeurwaarder summier bekijkt of de aan hem ter hand gestelde titel een basis biedt voor de verzochte ambtshandeling. Dat was het geval en er was voor de gerechtsdeurwaarder kennelijk geen aanleiding de aan hem ter hand gestelde titel nog verder ter discussie te stellen. De gerechtsdeurwaarder was dus gehouden de verzochte conservatoire beslagen te leggen. Deze beslagen zijn later vervangen door een aantal executoriale beslagen. Zonder instemming van der opdrachtgever is de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd de gelegde beslagen op te heffen.

6.6 De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist. Het verzet kan niet slagen en dient met verbetering van de gronden ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. A.W.J. Ros en mr. J.J.L. Boudewijn (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 december 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.