ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0433 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 262.2010verzet

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2010:YB0433
Datum uitspraak: 20-07-2010
Datum publicatie: 24-09-2010
Zaaknummer(s): 262.2010verzet
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 juli 2010 zoals bedoeld in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met zaaknummer 262.2010 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij beschikking van 9 maart 2010 (zaaknummer 599.2009) heeft de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.

Bij brief van 23 maart 2010 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 6 april 2010, ingekomen op 7 april 2010, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzet is behandeld ter zitting van 15 juni 2010 waar de gemachtigde van klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 20 juli 2010

2. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat de door de gerechtsdeurwaarder gemaakte vergissingen en fouten wel degelijk te maken hadden met grote onzorgvuldigheden van de kant van de gerechtsdeurwaarder. Er werden betalingen niet geregistreerd en er werd ook niet gereageerd op voorgestelde betalingsregelingen. Klager is hiervan de dupe geworden waardoor er onnodige kosten zijn gemaakt.

3. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze

nodeloze kosten heeft veroorzaakt. Een week na de betekening van de dagvaarding heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder schriftelijk het verzoek gedaan tot het treffen van een betalingsregeling. Hierop is geen enkele reactie van de gerechtsdeurwaarder gekomen. Nadat het vonnis is gewezen is er nodeloos beslag gelegd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat d e gerechtsdeurwaarder op enig moment is ingeschakeld om een vonnis te betekenen en te executeren.

Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet rust op een gerechtsdeurwaarder een zogenaamde “ministerieplicht”. Gelet op de door de wetgever aan de gerechtsdeurwaarder verleende monopoliepositie, is deze wettelijk verplicht om uitvoering te geven aan een opdracht tot het uitvoeren van een ambtshandeling zoals het betekenen van een vonnis en het leggen van een beslag. Niet gebleken is dat hij daarbij in strijd heeft gehandeld met de tuchtrechtelijke norm.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling geeft. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.3 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat wel een fout is gemaakt door de gerechtsdeurwaarder doordat een door klager opgegeven adreswijziging niet is opgemerkt. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de beslissing van de voorzitter. In een reactie op de dagvaarding heeft klager een betalingsvoorstel gedaan. Omdat de zaak onder de rechter was heeft de gerechtsdeurwaarder daar kennelijk niet op gereageerd. Klager heeft naar aanleiding van de betekening van het vonnis een bedrag overgemaakt wat hij aan Vodafone verschuldigd was in de hoop dat daarmee de zaak was afgedaan. Omdat klager door de kantonrechter voor een hoger bedrag was veroordeeld was de vordering daarmee niet afgedaan. De gerechtsdeurwaarder heeft daarop beslag gelegd.

6.2 Vervolgens is klager met eigen berekeningen gekomen van het volgens hem te betalen bedrag. De gerechtsdeurwaarder is echter belast met de executie van een vonnis en hoeft dan de discussie wat al dan niet verschuldigd is niet opnieuw aan te gaan. De voorzitter heeft terecht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder verplicht was het vonnis te executeren en indien klager het daarmee niet eens was hij naar de executierechter had moeten stappen. Voor het overige heeft wat door klager in verzet is aangevoerd niet geleid tot andere vaststellingen als door de voorzitter in zijn beslissing gedaan.

6.3 De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist. Het verzet kan niet slagen en dient ongegrond te worden verklaard

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. H.M. Patijn en M.J-M.L. Baudoin (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.